HET VOORKOMEN VAN DE FUUT (PODICEPS CRISTATUS L.) IN OOSTELIJK ZEEUWS-VLAANDEREN IN EEN ZEEUWS PERSPECTIEF M. A. Buise De Fuut is een van de meest typische watervogels van ons land. Alleen in het broedseizoen speelt de overgang land- water een rol in verband met de nestge legenheid. Hij broedt op allerlei open wateren mits er maar voldoende be groeiing, een constante waterstand en voldoende voedsel voorhanden is. Het nest bestaat uit een platform van rot tende planten en is verankerd in de oe vervegetatie. Nadat de jongen zijn uit gekomen, verlaten ze het nest en zijn dan dikwijls op de ouders hun rug terug te vinden. Het voedsel bestaat overwe gend uit kleine vis ofschoon andere kleine organismen ook niet worden versmaad, 's Winters troepen ze vaak samen en kan men ze ook op buitenwa teren aantreffen. Om een indruk te krijgen over het voor komen van de soort in Nederland is het nuttig even een kort historisch over zicht te geven. Leys en De Wilde (1971) kwamen in dertijd tot de veronderstelling „dat de Fuut omstreeks 1 500 a 1 600 zeldzaam 1 Niet in beide jaren (not in both years) 1-/1 Figuur 1 Aantal broed paren vandeFuutin1966en1967. (overgenomen met toestemming uit Limosa 44: pag. 1 57). was in Nederland. Daarna was mogelijk sprakevan een geleidelijke toename tot omstreeks 1800 a 1850. Hierna is de soort waarschijnlijk weer sterk afgeno men door de sterke jachtdruk, vooral voor het bont. Dat de Fuut ook erg te lij den had van vissers die de nesten met eieren vernielden, lijkt vooral van be lang - vanaf 1 900? - tot in de tweede wereldoorlog. Immers deze soort wordt door beroepsvissers nog altijd, hoewel in steeds mindere mate, gezien als con current. Thans (rond 1 970) zijn er dui delijke aanwijzingen, dat de laatste 25 jaren, mede door de betere bescher ming, landelijk gezien, de Fuut weer ge leidelijk in aantal toeneemt en dit on danks de steeds voortschrijdende ver ontreiniging van het water, alsmede het verdwijnen van broedterreinen en de toenemende waterrecreatie." De inventarisatie van 1966-1967 (fi guur 1wees uit dat er toen 3300-3800 paar Futen in Nederland broedden. De ze vooruitgang heeft zich in de laatste tien jaar voortgezet zoals blijkt uit de Atlas van de Nederlandse Broedvogels (Teixeira, 1 979). Hierin wordt het aan tal broedparen geschat op 5000-7500 paar. In sommige streken is het aantal broedparen het laatste decennium, on danks voornoemde ongunstige beïn vloedingen, belangrijk toegenomen. Dat is ook in oostelijkZeeuwsch-Vlaan- deren het geval. In de Avifauna van oostelijk Zeeuwsch- Vlaanderen (Sponselee en Buise, 1 975), die de periode tot en met 1 970 behandelt, wordt over de soort het vol gende vermeld: „Zeer schaarse tot schaarse broedvogel (1-10, 10-25 paar) op de diepe kreken. Tot en met 1 960 zijn er vrij weinig broedgegevens bekend. Deze soort werd (en wordt) ten onrechte door vissers als een ernstige concurrent beschouwd. Daarom werd in het verleden elk bekend nest vernie tigd. Door een geleidelijke mentaliteits verandering en mede door het feit dat op enkele beschermde kreken de riet zomen nu voldoende rustig zijn, heeft de soort zich wat kunnen uitbreiden." Deze uitbreiding heeft zich voortgezet en momenteel kunnen we de Fuut een schaarse (10-25) tot vrij schaarse (25- 50) broedvogel noemen. Over de Oostzeeuwsvlaamse populatie zijn evenwel nauwelijks gegevens be-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 21