1 het voorkomen van de fuut (podiceps cristatus in oostelijk zeeuws-viaanderen in een zeeuws perspectief 166 bare vorm (klein in omvang) zowel voor volwassen- als jonge vogels. Dit proces vindt momenteel in vrijwel elk oppervlaktewater ter wereld plaats. Te sterke eutrofiëring (en chemische verontreiniging) hebben echter een averechts effect. Er kan een zuurstofde- ficiet ontstaan of vergiftiging optreden. Dit kan resulteren in het afsterven van de vispopulatie (De Pauw c.s., 1977). Dit kan een incidenteel voorval zijn (bij voorbeeld waterbloei) of een toestand van langdurige aard (open riolen). Voor de ontwikkeling van het futenbe stand in ons gewest zijn wel een aantal lokale oorzaken aan te wijzen. Deze passen alle in het nationaal en interna tionaal verband. We kunnen ze terug brengen tot een tweetal hoofdpunten: - veranderde watereigenschappen en waterhuishouding; - bescherming. Onder het eerste punt vallen allerlei fak- toren te rangschikken die op enigerlei wijze met het milieu van het water te maken hebben. Hiertoe behoren onder andere chloridegehalte, eutrofiëring en afwatering die allen zeer nauw van el kaar afhankelijk zijn in allerlei mogelijke variaties. Het voorkomen van zo'n uit gesproken watervogel als de Fuut wordt door deze faktoren zeer zeker sterk beïnvloed. De laatste twintig jaar heeft de water huishouding in oostelijk Zeeuwsch- Vlaanderen een hele verandering on dergaan. Het afwateringssysteem werd grondig gewijzigd. Allerlei maatregelen als het toepassen van drainage, het gra ven van diepe en brede sloten en water gangen - vaak voorzien van stuwen - alsmede het plaatsen van een aantal moderne sluizen en krachtige gemalen zorgen voor een snellere afvoer. Met name het in gebruik nemen van het nieuwe gemaal bij Paal in 1 972 was in een groot gedeelte van de oostelijke helft van de streek goed merkbaar. De stroomrichting van het water werd 1 80° omgekeerd met alle gevolgen van dien voor de betrokken kreken. De kre ken tussen Hulst en het Groot Eiland werden ontlast van de stroom afvalwa ter die hier de waterkwaliteit al jaren lang had verpest. De kreken ten oosten van Hulst zoals de Moervaart, Vlaamse Kreek en Graauwse Kreek kregen nu de volle laag. Dit resulteerde al spoedig in een aantal geruchtmakende vissterftes, die zelfs de voorpagina haalden van en kele regionale dagbladen. Het verschijnen van de Fuut aan de Bui tenvest in 1973, de recente toename aan het Groot Eiland en de broedgeval- len aan de Nassauput (1977, 1978) hangen duidelijk met het bovenstaande samen. Ondertussen is de waterveron treiniging in de waterloop naar Paal weer een stuk minder. Het in gebruik nemen van de rioolwaterzuiveringsin stallatie bij Hulst in het najaar van 1 978 is hiervan de oorzaak. Een ander facet van de veranderde wa terhuishouding is de ontwatering: ver laging van het waterpeil c.q. grondwa terstand ten behoeve van de landbouw. Men streeft naar een constant hoog zo- merpeil en een lager winterpeil. Klima tologische omstandigheden als aan houdende droogte of regenval hebben minder invloed op de waterstand dan voorheen. De tijd dat gedurende natte perioden grote stukken van polders blank stonden en in droge perioden konden uitdrogen is voorgoed voorbij. 28 26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 A, I 1 i i i i i i r- i t i 1 i y_T 57 58 5 9 6 0 61 62 63 6 4 65 66 67 6 8 69 70 71 72 73 74 75 76 7 7 78 79 80 Figuur 4. Minimum-aantal broedparen en -terreinen per jaar in oostelijkZeeuwsch-Vlaanderen over de periode 1957- 1 980, alsmede de trend in deze periode. aantal broedterreinen aantal broedparen trend (berekend over vijfjaarlijkse perioden).

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 24