het voorkomen van de fuut (podiceps cristatus I.) in oostelijk zeeuws-viaanderen in een zeeuws perspectief 172 Broedgebieden (de nummers corresponderen met die in figuur 7 en 8). 1-10-16 Waterloopgebied Groot Eiland naar Hulst We kunnen veilig aannemen dat de Fuut aan het Groot Eiland sedert de be ginjaren veertig vrijwel onafgebroken heeft gebroed. Jarenlang betrof dit slechts één paar. Tegen het einde van de jaren zestig neemt de soort er toe. Als gevolg van de ontwatering in de ja ren zestig (ruilverkaveling) ontstonden uitgestrekte rietvelden en brede rietzo men (meer nestgelegenheid). De jaren zeventig worden gekenmerkt door de expansie richting Hulst (figuur 9). Het omkeren van het waterregime in 1 972 speelt hierbij wel de hoofdrol. Niet al leen verdween hierdoor de vervuiling met rioolwater, ook het chloridegehalte nam sterk af. Er kwam een ruime aan voer van vrijwel zoet polderwater uit de grensstrook (Buise, 1 977). Langs de waterloop worden betrekkelijk weinig jongen grootgebracht. Schommelingen in het waterpeil hebben hun invloed doch minder desastreus als op Canis- vliet. Van sportvissers trekken ze zich weinig aan. Op een der drukst bezochte „stekjes" broeden jaarlijks 1-2 paar. Juist hier evenwel zijn enige malen nes ten door vissers vernield. 2 Grote Vogel Aan deGrote Vogel (of Westvogel) is de Fuut reeds erg lang - sedert 1943 - als broedvogel bekend. Het was er een incidentele broedvogel doch mogelijk is dat ze er iets frequenter broedden dan figuur 8 doet vermoeden. Momen teel kunnen we spreken van een vrij re gelmatige, doch niet-jaarlijkse broed vogel op het waterrecreatievrije ooste lijke deel. 3 Vlaamse Kreek Een zestal broedgevallen zijn bekend over een tijdspanne van ruim 35 jaar. Opgemerkt dient te worden dat deze kreek tot de beginjaren zeventig weinig in de belangstelling stond. Sedert het graven van de polderleiding naar het gemaal Paal is de kreek nauwelijks meer aantrekkelijk voor de soort. In dro ge perioden valt het noordelijke deel, Figuur 1 0. Veranderingen in het waterpeil Canisvliet. (Ontleend aan Van den Steen en Verloove, 1 976). oktober 1 976-september 1977 oktober 1 975-september 1 976 oktober 1 974-september 1975 dat nog het meest zijn kreekkarakter heeft behouden, vrijwel geheel droog. Het zuidelijke deel is veranderd in ge noemde leiding. De broedgevallen van 1 979 en 1 980 zijn beide verstoord bij aanvang van het visseizoen. 4 Otheense Kreek Aan de Otheense Kreek heeft de Fuut sedert 1 973 niet meer met succes ge broed. Maas (1 978) dacht aan verste ring ten gevolge van oever- en water recreatie: waterrecreatie vooral op het noordelijke deel (twee jachthaventjesj en oeverrecreatie op hetzuidelijke deel. Een andere mogelijkheid kan te sterke golfslag (voorbijvarende bootjes) zijn 5 Achterste Kreek Aan deze kreek is de Fuut als inciden tele broedvogel bekend sedert halver wege de jaren vijftig. Mogelijk was hij er iets frequenter dan uit figuur 8 blijkt. In de jaren zeventig manifesteert hij zich er talrijker dan voorheen. 6 - 12 Canisvliet/ Molenkreek De grondige wijzigingen die deze kre ken ondergingen als gevolg van ruilver kaveling (1 963-1 969) en de kanaalver breding (1 963-1 964) zijn voor de Fuut zeer gunstig uitgevallen. Sprekend zijn niet alleen de cijfers doch ook de broed- paren voor de respectievelijke perio den: 1 956-1 962 2 paren, 1 963-1 969 35 paren, 1970-1976 67 paren (Van den Steen en Verloove, 1976). De uit gebreide rietkragen, de geleidelijke verhoging van het waterpeil met 40 cm tussen 1963 en 1965 (opspuiten van Figuur 11 Grootgebrachte jongen aan Canisvliet/Molenkreek aantal aantal aantal jaar paren juv juv/pr 1969 7 11 1,6 1970 13 35 2,7 1971 11 22 2,0 1972 8 15 1.9 1973 9 1974 1 1 1975 9 6 0,7 1976 8 5 0,6 1977 7 7 1,0 1978 8 4 0.5 1979 3 0 0,0 1980 1 0 0.0

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 30