„Topografica"
DOMBURG
Wanneer ik u van Oostkappele nader
door loverenhakhout en langs buitenhuizen
voel ik de nostalgie door 't lichaam suizen
want ik plaats u in een verleden kader.
Wanneer ik het gesloten Badhotel passeer
denk ik terug aan mijn studentenjaren
toen ik des zomers geld wilde vergaren
en kelnerde, bij de adel van weleer.
In Loverendaele heb ik nog geslapen
totdat ook op de zolder gasten kamers kregen
ik heb er - ongeweten - naast de kunst gelegen
die Toorop schiep, en al die and're knapen.
In 't paviljoen waren nog kinderbals
fluweel en heel veel kant aan kleine lijfjes
vond het toen ai wat passé en stijfjes
nog net geen parels om de meisjeshals.
De slager en de bakker zijn vertrouwd
maar 't pakje thee komt niet meer van De Pagter
gemeentehuis kreeg ruimte, meer naar achter,
en menig optrek is tot tweede huis verbouwd.
En eten kan je nog in Juliana
of, duurder wei, in den Walcherschen Doiphijn,
waar zullen nu toch alle mensen zijn
van 't Badhotel, denk ik, bij de koffie na.
Het Joop ter Heul-huis bij de watertoren
is altijd een herkenningspunt geweest
en in de Manteling is wandelen een feest
je voelt je er, na zonnegloed, herboren.
Van Carmen Sylva heb ik nog gezwegen
en ook het Groentje heb ik niet genoemd
met 't borstbeeld van die dokter, toen beroemd,
'aardoor u geld en aanzien hebt verkregen.
Wanneer ik u, vanaf de Hooge Hiii
verlaat, met 't zand nog aan mijn voeten,
dan voel ik me genoodzaakt u te groeten
is dat verknochtheid of misschien een gril
Voor Jan
SINT ANNA TER MUIDEN
Nader met aandacht tot dit groene plein,
Een kleine weide onder lage boomen.
Hier is de rust zoo jong en zoo volkomen
Ais lentewind en najaarszonnenschijn.
Hier is het oude en het havelooze
Der dingen tot een nieuwe levensstaat
Geworden, a/s in een verwoest gelaat
't Herboren kinderlijkehet beschroomd liefkozen
Van een blind lachen gaat vervoerend om.
Er is een huis met vreemde breede ramen,
Een tuin vol bloemen, ouderwetsch van namen.
En binnen, eenzaam in zijn heiligdom.
Heeft een de schoone luwte van dit leven
A/s visioen verbeeld en uitgeschreven.
Vrijdag 17 Januari 1936
Ik ben te lui
dit over te schrijven
Addio
Willem
(Gedicht van Willem de Mérode
voor Jan van der Leeuw)
r
seZ
A. J. de Visser