DE POLDERWERKERSSTAKING VAN 1869 TIJDENS DE AANLEG VAN HET KANAAL DOOR WALCHEREN L. J. Koole Het kanaal door Walcheren is een van de laatste Nederlandse kanalen dat nog geheel met de hand is gegraven. Voor dit werk werden enkele duizenden Ne derlandse en Belgische polderwerkers aangetrokken. De polderwerkers wer den door hun tijdgenoten bewonderd om hun grote kracht en uithoudingsver mogen, maar tegelijkertijd gevreesd en veracht om hun navenant primitieve le venswijze. In de tegenwoordige histori sche literatuur over polderwerkers wordt meer de nadruk gelegd op de so cialistische tendenzen in het polder werkersgedrag. De grote stakingsbe reidheid en de hechte onderlinge soli dariteit krijgen de nadruk, waarbij enige romantisering van de „oersocialisten" niet gemeden wordt. (Zie bijvoorbeeld Vrooland enSprenger: „Dit zijn mijn Be ren" (A'dam 1 976), en R. Burgier, „Sta kingen van polderwerkers in de 19e eeuw". Amsterdams Sociologisch Tijd schrift VI (1979) 57). Beide genoemde aspecten komen in dit artikel over de staking bij de aanleg van het kanaal door Walcheren nog uitge breid aan de orde. De staking breekt uit als gevolg van een loonconflict tussen de Nederlandse polderwerkers en de aannemers, waarbij de Nederlanders zich ook tegen de Belgische polderwer kers keren daar zij bereid zijn tegen minder loon te werken. De aannemers weten zich gesteund door de plaatselij ke overheid. Centraal staan de volgende vragen: Welke waren precies de oorza ken van het conflict tussen de polder werkers onderling en de aannemers: en in hoeverre is een conflict als dat op Walcheren uniek in de polderwerkers geschiedenis. Voorafgaand aan de be schrijving van de staking zal ik eerst uit gebreider ingaan op het polderwerkers- bestaan. Polderjongens (of: polderwerkers of grondwerkers) leidden een nomadisch bestaan rondtrekkend in groepen van 14 tot 16 man van werk naar werk. Aan het hoofd van de groep stond de put baas, hij onderhandelde met de aanne mer over het loon. De huisvesting van de arbeiders bij de werken stelde meestal niet veel voor. De aannemer was verplicht riet en hout te leveren waarvan de polderwerkers een keet konden bouwen. Op de vrije dagen werd de naburige stad bezocht, wat vaak uitliep op een Bourgondisch eet- en drinkfestijn gelardeerd met talloze vechtpartijen. Aangezien de plaatselij ke bevolking verder weinig contact had met de vreemde arbeiders, kan men bij hen niet al te veel begrip verwachten voor de God noch gebod erkennende indringers. De polderwerkers leefden in een geïsoleerde samenleving, waarbin nen de onderlinge solidariteit zwaar tel de. Vooral bij stakingen kwam het groepsbesef duidelijk naar boven. Het loon van de grondwerkers verschil de van werk tot werk, gemiddeld lag het hoger dan de lonen in vergelijkbare on geschoolde beroepen. De landarbei ders bijvoorbeeld verdienden eind ne gentiende eeuw tussen vijfenzeventig cent en een gulden per dag, terwijl de arbeiders aan de kanaalwerken op Wal cheren lonen van een tot twee gulden per dag genoten. Niet alleen verdiende het uitermate zware werk een hoge be loning, geen argument wat de aanne mers hanteerden, maar vooral de sei zoengebondenheid speelde een be langrijke rol. In de wintermaanden la gen de meeste werken stil, daarvoor moest in de rest van het jaar gespaard worden. Vaak leverde dit grote proble men op. „Ik wilde wel dat wij wat meer verdienden, zoodat wij een stukje grond konden krijgen. Het behoeft niet veel te zijn, maar ik zou 's winters ook graag door den tijd komen." Deze klacht van Adriaan de Block, een jonge putbaas, gold voor duizenden. Zoals gezegd hanteerden de polderjon gens regelmatig het stakingswapen om verbetering van de lonen af te dwingen. Voor een sluitende verklaring van die stakingstraditie hebben we echter aan de economische omstandigheden al leen niet genoeg, grote groepen arbei ders verkeerden in vergelijkbare en slechtere omstandigheden maar ken den niet zo'n stakingstraditie. De be langrijkste verklaring ligt in de sterke onderhandelingspositie van de grond werkers. Een korte vergelijking met de landarbeiders om dit te verduidelijken. De polderjongens waren doorgaans met vele honderden aan een werk be zig, zodat de ontevredenheid van een kleine groep vrij snel op een grote me nigte kon overslaan. De landarbeiders daarentegen werkten in kleine groepen, die bovendien nauwelijks onderling contact hadden. Een tweede verschil was de verhouding tussen baas en ar beider. De aannemer had een puur za kelijke relatie met de arbeiders. De landarbeiders kenden de boer vaak per soonlijk, leefden en werkten met hem,

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 10