OVER HET ONTSTAAN EN DE ONTWIKKELING VAN DE HONT OF WESTERSCHELDE Ing. K. J. J. Brand De Hont of Westerschelde vormt de uitmonding van de ca. 430 km lange rivier de Schelde die ontspringt op het plateau van Saint-Quentin in het plaatsje GouyfLe Cate- let) in het Franse departement Aisne op 110 m boven de zeespiegel. In Frankrijk stroomt de Schelde langs o.a. Kamerijk en Valenciennes en in België langs o.a. Door nik, Gent en Antwerpen. Hier begint het estuarium van de aldaar ca. 500 m brede Schelde. Via de Hont of Westerschelde vindt bij V/issingen uitmonding plaats in de Noordzee. Hier heeft de inmiddels tot zeearm uitgegroeide rivier een breedte van ca. 4,5 km. De oorspronkelijke uitmonding langs de Oosterschelde is in de loop van de laatste eeuwen tenietgegaan als gevolg van verzandingen nabij de overgang naar de Honte. Door de aanleg van een spoordam in 1867 ging deze uitmonding definitief ver loren^). De Honte was aanvankelijk de naam van een kreek of krekengebied, dat in de 1 2e en 1 3e eeuw als „mare" of „zee" werd aangeduid en zich uitstrekte van even ten westen van Ossenisse tot een oostelijke uitmonding in de Schelde, bij het tegenover Ossendrecht gelegen Hontemude. Nog in een proces van 1468 werd verklaard dat de Honte zijn naam verliest bij een plaats, genaamd „Hulsterhavene". Alhoewel historisch juist, kwam dit niet meer met de werke lijkheid overeen en werd de naam Hon te toen reeds gebruikt voor het weste lijk deel van de huidige Wester-Schel- delb). Over de ontwikkeling van de Honte tot zeearm en uitmonding van de Schelde in de Noordzee zullen, zeer zeker over de periode vóór 1500, onzekerheden blijven bestaan. Als gevolg van verder gaande onderzoekingen wordt het mo gelijk een steeds beter beeld van deze ontwikkeling te schetsen. In aanvulling op archiefonderzoek, is door het uitge voerde geologisch en bodemkundig onderzoek van de laatste decennia een grotere duidelijkheid over de histo- risch-geografische ontwikkeling van Zeeland gekomen. De daarbij voor de historische tijd vermelde regressies (verminderde zeeinvloed door verlaagd zeeniveau) en transgressies (verhevig de zeeinvloed door verhoogd zeeni veau) dienen, vooreen goed begrip, ge zien te worden als perioden waarbij de voor onze kust aanwezige strandwal resp. gesloten of doorbroken was. Al hoewel het uiteindelijke effect (afzet tingen) gelijk is, zou een transgressie periode het gebied volledig met water bedekt hebben, terwijl bij een doorbro ken kustwal, door de invloeden van (spring-)tijen en stormvloeden, het ge bied op onregelmatige tijden kon over stromen. Zo'n gesloten kustwal had op enkele plaatsen openingen waardoor het water van de op het gebied achter deze wal uitmondende rivieren naar zee kon worden afgevoerd. Door de in zo'n gebied aanwezige brak- of zoetwater- omgeving kon zich hier een veendek gaan ontwikkelen met daarin voorko mende afwateringsgeulen. Wanneer zo'n strand- of kustwal (vanwege bij voorbeeld stormvloeden) doorbrak kwam het erachter liggende veenge bied onder de directe invloed van het Afb. 1Paleogeografische gegevens, vooral over de loop van de Schelde in het Holoceen (naar Van Frumme len, 1978). L' - - j Lagune Lagoon j Strandwal Onzand voige Nehalennia lempel Vermi SUPPO! Dumkerke O - Oumkerke II Schelde -T Calais lil Schelde zeewater, waardoor springtij en stormvloeden zich konden doen gel den. Door verzouting van het water stopte de veengroei en door de in het veendek aanwezige afwateringsgeulen kon de zee zijn verdere verwoestende invloed op het gebied uitoefenen. Na verloop van tijd werd het veendek en de tussenliggende geulen bedekt met af zettingen van kleien en zanden. Wan neer de doorbraak in de kustwal zich weer ging vernauwen of sloot, vermin derde of verdween de invloed van de (spring-)tijen en stormvloeden. De in middels hoog opgeslibde gronden kon den daardoor, zonder een verdere be scherming van kaden of dijken, zelfs bewoond worden. (Zo worden momen teel, bij een open Westerschelde, de hoge gedeelten van het Verdronken Land van Saeftinghe nog slechts bij ho ge stormvloeden overstroomd). Achter zo'n weer gesloten kustwal kregen we na verloop van tijd weer een brak- of zoetwateromgeving waardoor de veen- groei zich opnieuw kon gaan ontwikke len2). Daar Duinkerke l-afzettingen (tij dens de zogenaamde transgressiepe riode van ca. 500 v. Chr. tot ca. 200 n. Chr.) slechts op (noord) Walcheren zijn aangetoond3) kan met grotere zeker heid gesteld worden dat Zeeland rond het begin van onze jaartelling nog een vrijwel gesloten veendek moet hebben gekend4). Alhoewel Caesar in 52 v. Chr. vermeldt dat de Schelde (Scaldim) in de Maas uitstroomt5) (mogelijk was dit via de Striene), mag verondersteld worden dat de Schelde toen reeds tussen Walche ren en Schouwen een uitmonding in de Noordzee had. Dit is ten noorden van de op Walcheren aangetoonde D l-afzet- tingen, die konden plaatsvinden als ge volg van directe zeeinvloed van de daar aanwezige (en vergrote) opening in de kustwal. Voorts geven de reeds in de 1 7e eeuw vóór de kust van Domburg en de in 1970, ten noorden van Colijns- plaat, in de Oosterschelde aangetoonde resten van Nehalenniaheiligdommen i3oo aan, dat dit gebied een belangrijke schakel vormde in het Romeinse han delsverkeer met Brittannië6). Daar voor dit handelsverkeer een aanvoerweg met het achterland aanwezig geweest moet zijn, was dit zeer waarschijnlijk de (later aangetoonde) Schelde. De ver-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 19