V over het ontstaan en de ontwikkeling van de hont of westerschelde 108 Westerschelde tot een Nederlandse ri vier, staande onder Nederlandse soe vereiniteit. België verkreeg echter vol doende waarborgen om geen belem meringen te moeten duchten voor de scheepvaart en de visserij, (afb. 9). Op de Westerschelde werden de bepa lingen van het Verdrag van Wenen van 1815 van kracht. In afwijking daarvan werd vastgesteld dat de bebakening en betonning onder gemeenschappelijk toezicht van beide landen zou staan. In 1 863 volgde een overeenkomst tot af koop van de Schelde-tol60). Vanwege de grillige loop van de Westerschelde is, naast een bebakening en betonning van de zeegaten61) en van de rivier, de beloodsing van de zeeschepen van groot belang. Loodspenningen uit de 1 7e eeuw geven aan dat dit beloodsen toen reeds in zekere mate georgani seerd was. Het Nederlandse loodswe zen werd tijdens de Franse Tijd een be stuurszaak, terwijl het Belgische loods wezen in Nederland, in 1842 werd op gericht. Niettegenstaande de in het Tractaat van 1 839 aangegeven regelin gen, was de werking van de beide loodsdiensten lange tijd niet op elkaar afgestemd en veroorzaakte toen een ware concurrentie om als eerste het te beloodsen schip te bereiken62) (afb. 10). In het begin van deze eeuw waren de hiervoren gestelde voorzieningen de enige maatregelen die moesten worden genomen om de bevaarbaarheid van de rivier te verzekeren. De natuurlijke diepte van de verschillende drempels in de Westerschelde was toen ongeveer 6,50 7,00 m beneden laag water, zo dat grote schepen van die tijd, met op komend tij, Antwerpen konden berei ken. Als gevolg van de vergroting van de afmetingen en diepgang van de zee schepen, werd het nodig baggerwerken uitte voeren ter plaatse van de verschil lende drempels bovenstrooms van Hansweert63). Deze, door de Belgische staat bekostigde, onderhoudsbagger- werken zijn in 1 905 aangevangen op de drempel van Bath en enkele jaren later ook op andere drempels. Pas vanaf 1925 kan er van een jaarlijks onder- houdsbaggerprogramma gesproken worden64). Het is nodig gebleken even eens onderhoudsbaggerwerk uit te voeren benedenstrooms van Hansweert en aan de Scheldemond65). Een andere verbetering voor de scheep vaart was de in 1966/67 uitgevoerde inkorting, met ca. 1 60 m, van de strek dam „het Oude Hoofd", nabij Walsoor den. Toen deze dam, waarschijnlijk een oude dijknol, in 1 574 werd aangelegd, begonnen toendertijd de schorren, waar thans de Wilhelmus- en Kruispol der zijn gelegen, aan te wassen66). We zien nu het voorland van deze polders echter afnemen. De intensivering van de onderhoudsbaggerwerken, zowel bij de monding van de Schelde als op de bovenstroomse drempels, hebben be werkstelligd dat de diepgang van de naar Antwerpen opvarende schepen in de loop der jaren is toegenomen67). Zo zelfs, dat in juni 1 982 een schip meteen grote diepgang Antwerpen heeft kun nen bereiken. Ook blijkt dat de bagger werken van de laatste jaren de nood zaak tot de, tot voor kort gewenste, bochtafsnijding bij Bath hebben ver minderd, zo niet weggenomen. De Belgische wens voor de aanleg van het Baalhoekkanaal blijft echter nog steeds bestaan. Bij een verdere indu striële ontwikkeling van de linker- Scheldeoever, wordt deze ontsluiting nog steeds noodzakelijk geacht. De ver binding tussen de Noordzee en dit deel van het Antwerpse havengebied zou daardoor aanmerkelijk, in afstand en in vaartijd, bekort worden68). Op grond van goede nabuurschap heeft de Ne derlandse regering indertijd, in begin sel, in de aanleg van zo'n kanaal toege stemd. Opgrond van in 1 971 gehouden plaatselijke inspraakronden, waarbij een binnendijks of een buitendijks tracé ter discussie werd gesteld, bleek nie mand gelukkig met de aangegeven tra cés. Niettemin werd het advies van de raad van de Waterstaat gevolgd en viel de keuze op een binnendijks tracé69). Hierdoor zou wel het unieke natuurge bied „verdronken Land van Saaftinge" nagenoeg onaangetast blijven, maar het in de loop der eeuwen, door men senhanden, gewonnen bedijkte cul tuurgebied aanmerkerlijk meer worden verminkt70). In het voorgaande werd niet verder ingegaan op de be- of her- dijkingen van het voornamelijk tijdens de 80-jarige oorlog nagenoeg volledig geïnundeerde Zeeuwsch-Vlaanderen. Daarvoor wordt verwezen naar de in noot 31 aangegeven literatuur. Voor -i.i Afb. 9. Visserij op de Westerschelde rond 1930. wat betreft het Verdronken Land van Saeftinghe kan gesteld worden dat dit gebied, gelet op de opslibbingsfase waarin het verkeert, een sluitstuk zou kunnen zijn van het herwinnen van de toendertijd verloren gegane, bedijkte gronden. Tot in de jaren zestig beston den daarvoor nog serieuze gedachten. Afgezien dat voor deze bedijking in stemming van België benodigd is (het gebied fungeert namelijk als komber- ging bij stormvloeden, zodat Schelde- opwaarts dan minder wateroverlast zou kunnen ontstaan), is men de grote waarde gaan inzien van dit voor de na tuurwetenschap en het milieu zo be langrijke brakwaterschorrengebied. Buiten het belang voor flora en fauna, is het gebied zeldzaam omdat het een beeld kan geven van een verlandings- proces zoals dat ook op het eind van o.m. de D ll-afzettingsperiode onge stoord heeft kunnen plaatsvinden. We zullen daarvoor echter nog vele jaren moeten wachten, terwijl daarnaast de omstandigheden anders zijn (o.m. geen gesloten kustwal). De ontwikkeling van het grillige, eigen karakter van de(Wes- ter-)Schelde gaat tot op de huidige dag voort71). Alhoewel de baggerwerken min of meer regulerend werken op de natuurlijke ontwikkeling van de rivier, blijkt dat deze zich toch niet aan banden laat leggen en in staat is grote verande ringen te bewerkstelligen. Zo was het Middelgat bij Hoedekenskerke tot voor enkele jaren de hoofdvaargeul voor de grote scheepvaart naar en van Antwer pen. Sinds augustus 1980 is daarvoor het Gat van Ossenisse en de Overloop van Hansweert aangewezen. Deze ont wikkeling zette zich in rond 1 945, toen zich een doorbraak in de Overloop van Hansweert ging aftekenen. De onder-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 28