de geschiedenis van een diploma
112
vergelijkend onderzoek van candidaten
„dingende naar de betrekking van op
zichtervan den Rijks-waterstaat". Daar
komen heel wat vakken bij de pas en bij
het opnoemen van de vakken waarbij
de wiskunde en kennis van de bouw- en
waterbouwkunde wel de grootste rol
spelen, voegt Koole er tussen haakjes
aan toe, dat de eisen zeer matig gesteld
werden anders zouden alle candidaten
een ongunstig cijfer behalen. Toegela
ten werden diegenen die het 21e le
vensjaar reeds en het 30e levensjaar
nog niet zijn ingetreden. De opzichter
van de Noordwatering komt dan ook tot
de conclusie dat bij de gebrekkige
opleiding de meeste opzichters bijna de
30-jarige leeftijd hebben bereikt voor
dat ze tot een behoorlijke positie zijn
gekomen. Wanneer wij dan bedenken,
zo schrijft Koole, dat geneesheren
reeds op 24- of 25-jarige leeftijd hun
studies hebben voltooid en in een lucra
tieve positie geraken dan moeten we
naar een technische opleiding toe
waarbij onze zonen en pupillen een re
gelmatig studieplan volgen. Een be
hoorlijk gesalarieerde betrekking moet
op 24- of 25-jarige leeftijd mogelijk
zijn.
Waar het Koole in zijn circulaire om
gaat is de opleiding. Hij vindt het deel
nemen aan het examen voor opzichter
bij de rijkswaterstaat zeer aan te beve
len omdat het examenprogramma lei
ding geeft aan de studie. Een goede
opleiding voor dat examen is er niet.
Koole dringt aan tot oprichting van een
middelbaar technische school in Ne
derland.
Het kader in de waterstaat
Om enig inzicht te krijgen in de situatie
van het hoger en middelbaar kader in de
waterbouw moeten wij de ontwikkeling
in de 1 9e eeuw nagaan. Het civiele in-
genieursberoep ontstaat wanneer de
nationale overheid zich gaat bemoeien
met de waterstaatszorg. Men zorgt voor
een kader in de vorm van het corps in
genieurs van de waterstaat. De aspi
rant-ingenieurs worden gekozen uit de
leerlingen van de Artillerie- en Genie
school te Delft die ook een opleiding
verschafte voor de waterstaat. Harry
Lintsen heeft in zijn dissertatie „Inge
nieurs in Nederland in de negentiende
eeuw" met de veelzeggende ondertitel
„Een streven naar erkenning en macht"
verhaalt dat in de eerste helft van de
1 9e eeuw twee elementen in het water
staatscorps vertegenwoordigd waren:
een „ambachtelijk" en een militair „ele
ment". Het ambachtelijk element wordt
vertegenwoordigd door de oudere in
genieurs in de hogere rangen met een
vooral praktische opleiding, terwijl de
jongere ingenieurs van hogere sociale
afkomst, opgeleid aan militaire scho
len, het militaire element vormden.
In de tweede helft van de 1 9e eeuw zien
we dat het ingenieursberoep een be
langrijke ontwikkeling doormaakt. Hun
opleiding krijgen zij vanaf 1842 aan de
Koninklijke Akademie te Delft en later
aan de Polytechnische School in die
stad, die later uitgroeit tot de Techni
sche Hogeschool. In die ontwikkeling
gaat het civiele („burgerlijke") inge
nieursberoep een steeds belangrijker
element vormen en aan het einde van
de eeuw is het civiele element belang
rijker dan het militaire.
Heel anders is de ontwikkeling van de
groep die onder de ingenieurs van het
waterstaatscorps dienen, de zogeheten
conducteurs, die later opzichters en
vervolgens technische ambtenaren
worden genoemd. Hun opleiding be
staat enkel en alleen uit de ervaringen in
de praktijk opgedaan. Heel duidelijk
wordt dit gedemonstreerd in de levens
loop van Adriaan Hollestelle. Geboren
uit een armoedig arbeidersgezin te Co-
lijnsplaat in 1 832. Zijn vader, die lezen
noch schrijven kan, overlijdt anderhalf
jaar later. Adriaan wordt koewachter,
landarbeider en weer later dijkwerker.
Hij bekwaamt zich tot onderwijzer en
slaagt tevens in 1 854 voor het examen
landmeter. Via werkbaas bij calamiteu-
ze polders klimt hij op tot opzichter van
de rijkswaterstaat (1863), met stand
plaats Ellewoutsdijk, laterSt. Maartens
dijk. Bovendien maakt hij zich verdiens
telijk door studies op het terrein van de
waterschapsgeschiedenis, zo men wil
poldergeschiedenis (Tholen en Noord-
Beveland). In zijn „Levensboek" heeft
hij beschreven hoe moeilijk zijn levens
opgang is geweest waarbij moet wor
den aangetekend, en men bemerkt dat
vaak in de 19e eeuw, dat de hulp van
„meester" of „bovenmeester" van
doorslaggevende betekenis is geweest.
Een unicum in den lande is de water
bouwkundige school in de Abdij teMid-
delburg geweest die jongemannen uit
sluitend voor de waterbouwkunde
opleidde (1802-1806). De leerlingen
kregen naast een gedegen theoretische
opleiding ook practisch onderricht. Eén
van de bekwaamste leerlingen was
Abraham Caland, de meest bekende
waterstaatsingenieur in Zeeland in de
1 9e eeuw. Zijn „Handleiding tot de ken
nis der dyksbouw en zeeweringskunde"
heeft generaties waterbouwkundigen
ingeleid in het vak.
Bond van waterbouwkundige amb
tenaren in Zeeland
In 1 897 kwam het tot oprichting van de
„Bond van waterbouwkundige Ambte
naren in Zeeland" met als doel het uit
wisselen van kennis en ervaring, opge
daan in hun onafgebroken strijd voor
het behoud van de zeeweringen, alsme
de de verhoging van het ontwikkelings
peil van het corps waterbouwkundigen.
Een vooraanstaand lid van deze bond
was de al eerder genoemde M. C. Koole,
die in 1899 pleitte voor de oprichting
van een middelbaar technische school
in Nederland.
Hij stond niet alleen; overal in het land
was er de roep om goed technisch on
derwijs voor de middelbare technici. De
toekomstige ingenieurs konden in Delft
terecht.
De bond bestaat voornamelijk uit de op
zichters bij de polders en waterschap
pen. Wanneer enkele opzichters van de
provinciale waterstaat vragen om tot de
bond toegelaten te worden ontvangen
zij een afwijzend antwoord met als
overweging „dat door opneming van de
opzichters van den Provincialen Water
staat als lid van bovengenoemden
bond, de kameraadschap onder de le
den zal benadeeld worden en in 't alge
meen het karakter van den Bond, dat
het Bestuur zich voorstelt, zal geschaad
worden". Naar de achtergrond kunnen
wij slechts gissen. De provincie bezat
grondwettelijk een toezicht houdende
taak op de polders en waterschappen.
Was men bang voor pottekijkers?
In de vergadering van 27 augustus
1 900 komt het antwoord op de vragen:
„verdient het aanbeveling om ter ver
krijging van een betrekking als water-