TREURNIS IN TRIPLO
naar aanleiding van Welzijn in de knei"
A. L. Borst
Op 1 2 mei 1 982 werd te Vlissingen een
symposium gehouden naar aanleiding
van een onderzoek naar de knelpunten
en problemen rond de decentralisatie
van rijkstaken op het terrein van het
welzijnsbeleid.
Als onderzoeksgebied werd eerder Zee
land aangewezen en het onderzoek zel
ve werd opgezet en uitgevoerd door Dr.
J. L. M. Hakvoort, terzake terzijde ge
staan door de heer H. de Boer.
Eerstgenoemde is wetenschappelijk
hoofdmedewerker aan de Erasmus Uni
versiteit en de ander doctoraal student
assistent aldaar.
Het onderzoeksverslag en enkele rele
vant geachte bijdragen werden in één
bundel samengebracht onder de titel
„Welzijn in de knel" en door Van Gor-
cum te Assen in de handel gebracht.
Door een terzake in het leven geroepen
samenwerkingsverband tussen het Ko
ninklijk Zeeuwsch Genootschap der
Wetenschappen (Commissie Universi
taire Contacten) en de Sociale Faculteit
van de Erasmus Universiteit, werden de
volgende onderwerpen relevant
geacht: twee historische beschouwin
gen, respectievelijk van de hand van
Prof. J. A. A. van Doorn en drs. A. J. M.
Mutsaers en één juridisch betoog van
mr. J. J. van derWeel over de knelpun
ten, die samenhangen met een gede
centraliseerd beleid. Zo ontstond een
soort van welzijnsstriptiek oftewel een
drieluik met één middenstuk, het eerder
genoemde onderzoek en twee zijluiken
namelijk een historische en een juridi
sche. Zo op het oog een goede opzet,
mede omdat in het eerste opstel name
lijk dat van Van Doorn een aantal zaken,
veelal veronderstellenderwijze, aan de
orde werden gesteld, die als leidraad
voor de betogen der andere medewer
kers aan deze bundel hadden kunnen
dienen.
Deze geboden mogelijkheid werd ech
ter niet of nauwelijks benut. De drie de
len zijn daardoor wat los van elkaar blij
ven staan en hadden ieder apart in iede
re andere bundel over dit onderwerp
ook een plaats kunnen vinden.
Het Vlissingse Symposium is nu slechts
een zeer toevallige aanleiding om deze
opstellen te bundelen.
Dit is natuurlijk maar ten dele waar,
want ieder verhaal heeft wel te maken
met dat kleine deel van het welzijn, dat
ten onrechte - zelfs nu weer bij de
naamgeving aan een ministerie - met
het gehele of liever echte welzijn wordt
verward.
Ook over de decentralisatie en de daar
bij behorende democratisering wordt
heel wat afgepraat.
Maar toch blijven de bijdragen niet op
elkaar afgestemd, wat een wat onsa
menhangende indruk maakt. Hierin
gaat men zeer ver, want zelfs het theo
retische hoofdstuk, dat voorafgaat aan
het onderzoeksverslag had ook zonder
het onderzoek in Zeeland zo in een vak
tijdschrift gepubliceerd kunnen wor
den.
Het Middenstuk
Dit laatste is overigens - wellicht daar
door - een goed verhaal geworden,
waarin een groot aantal harde noten
werden gekraakt.
Maar wat een afschuwelijk en moei
zaam taalgebruik!
Wanneer men zich bijvoorbeeld terecht
verzet tegen de nare gewoonten van
welzijnswerkers om mensen tegen hun
zin „gelukkig" te maken, dan spreekt
men over „mensen in de onderste lagen
van de samenleving, die hun relatieve
deprivatie niet beseffen". Waarom die
versluiering? (Schlemiel blijft heel ge
woon schlemiel, ook al noem je hem
een „gedepriveerde".)
Meer van deze voorbeelden zal ik u en
mijzelve besparen. Maar ja, het doet mij
toch deugd te vernemen, dat het wel
zijnswerk in ieder geval welzijn heeft
opgeleverd voor „de immense groep
buurtwerkers, opbouwwerkers, staf
werkers, directiewerkers, straathoek
werkers enz., die jarenlang in de luwte
van CRM hebben kunnen werken aan
hun eigen welzijn".
(Toch weer foei, want een groep „heeft"
en „hebben" niet).
De vraagtekens, die in onderwerpelijk
hoofdstuk worden gesteld bij de moge
lijkheid van het bestaan van deskundig
heid op het gebied van het welzijn, ra
ken de kern van alle problemen rond het
welzijnswerk. Want als dat, - die des
kundigheid - niet waar was, dan was er
niets waar.
En als u het mij vraagt, dan vind ik het
nog steeds knap verdacht, dat nu de
centen op zijn, de eertijds zo versmade
vrijwilligers)sters), die goedbedoelende
brekebenen, zo juist door het Vaticaan
in Rijswijk weer heilig zijn verklaard.
Vervolgens moet je je dan weer afvra
gen wat deze twijfel aan de deskundig
heid waard is. Helemaal „kosjer" lijkt
het niet.
Wat het onderzoek zelve betreft, dat le
vert zoals zo vaak, niets op, dat niet
voorspelbaar was. De z.g. „responden
ten" werden dan ook gekozen uit de
overheid en de daarmede verwante 4e
en 5e macht, die hier sleutelpersonen
worden genoemd. Men krijgt wat te
verwachten viel en wel berichten uit
een ghetto, maar dan wel een ghetto,
dat zijn vroegere zelfverzekerdheid
heeft verloren. Dat is ook niet verwon
derlijk, want de ideologie zelve zou best
eens een dwaalleer kunnen zijn. De de
centralisatie heeft bijvoorbeeld hele
maal niet een grotere betrokkenheid
van de bevolking bij het welzijnsbeleid
tot gevolg gehad. Zij staat er zelfs wat
apathisch tegenover.
Decentralisatie en democratisering
hebben geen causaal verband. Een ui
terst interessante conclusie, waar men
echter verder niets mee doet. Men
houdt derhalve op, daar waar eindelijk
eens dieper gravende vragen zouden
kunnen worden gesteld.
Het Juridische Zijluik
Het meest op zich zelve staat de bijdra
ge van de heer J. J. van derWeel, advo
caat te Middelburg, die de juridische
knelpunten van het gedecentraliseerde
welzijnsbeleid voor zijn rekening
neemt. Het is bepaald geen opwekkend
betoog, maar het doet weldadig aan nu
eens met de bij een jurist passende la-
tijnse helderheid uitgelegd te krijgen,
hoe men voor ieder gat een strik moet
spannen, om datgene te krijgen, waar
op men meent recht te hebben. Uiter
aard gaat het hier om subsidietoeken
ningen of het nalaten of beëindigen
daarvan. (Gerard de Brabander dichtte
indertijd niet ten onrechte: „Het gaat in
de allerlaatste momenten alleen maar
om de allerlaatste centen"). Subsidies
waren gunsten en worden nu rechten,
maar het verkrijgen en zekerstellen van
deze rechten blijkt aanzienlijk ingewik
kelder dan het verlenen en aanvaarden
van gunsten. En in deze tijd van bezuini-