treurnis in triplo 88 gingen schieten de welzijnsinstellingen er zelfs niet veel mee op. Met de hem eigen lichte ironie merkt Van der Weel dan ook op: „Voor moge lijke armoede krijgen zij een hoeveel heid planning en rechtsbescherming terug. Dat is een onvermijdelijke, zij het weinig aantrekkelijke, ruil". Daarnaast zou het, althans zo komt het bij mij over, juist zijn alle sociale academies te slui ten en onze welzijnswerkers te doen opleiden aan de juridische faculteiten van onze universiteiten. Het welzijn zal immers vaak afhankelijk worden van Arob-procedures en dan is er veel meer juridische kennis nodig, dan de gemid delde welzijnswerker nu kan opbren gen. Bovendien malen de rechterlijke molens langzaam (kan b.v. de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State dit wel aan zonder een forse personeelsuit breiding?) en het lijkt mij zeer wel mo gelijk, dat de arbeidstijd der welzijns werkers geheel en al gebruikt zal moe ten worden voor het verkrijgen en zeker stellen van subsidies. Was dit vroeger reeds een halve dagtaak, wanneer dat straks een hele wordt, dan hoeft de sub sidie helemaal niet meer uitgekeerd te worden, vermits men toch geen tijd meer heeft om met het verkregen geld nog wat te doen. De cirkel is dan weer gesloten. Wellicht zie ik dit wat al te somber, want men kan uiteraard door het schep pen van werkgelegenheid in de vierde sector veel extra werk opvangen. Hoe lang echter kunnen de productieve sec toren het geld voor deze welzijnscon- sumptie nog opbrengen? Zo best gaat het in deze sectoren nu ook weer niet. Maar waar is de consument in deze bundel nu eigenlijk gebleven? Van der Weel weet het: „De basis-cliëntele dreigt wat zijn rechtsbescherming be treft tussen kaai en schip te vallen". En wat somber voegt hij er vragenderwijze aan toe hoe zich dat met de ideologie van het gedecentraliseerd welzijnsbe leid verdraagt. Eerst blijkt uit het onderzoek, dat de ba sis-cliëntele helemaal niet geïnteres seerd is in het welzijnswezen en nu dreigt zij zelfs tussen kaai en schip te recht te zullen komen. Waar is dus de basis? De basis is nergens. Als het plein rond de dorpspomp leeg blijft, dan valt er niets te decentraliseren. En dat komt goed uit, nu de financiële middelen schaars zijn. Het Historische Zijluik Een heel duidelijk voorbeeld van de on gelijkheid der bijdragen in deze bundel vormt wel het historisch overzicht over het provinciaal welzijnsbeleid en de centralisatie van de heer Mutsaers, di recteur van het Provinciaal Opbouwor- gaan in Zeeland. Het is een gortdroog verhaal, waarin voortdurend over be moeiingen en planning wordt gepraat, maar niet over wat nu al deze bemoeiin gen en planning hebben opgeleverd. Tenzij hij een nieuwe raad of commissie of weer een nieuwe consulent of een nieuwe nota niet als middel maar als doel op zich ziet. In het bijzonder van planning is de heer Mutsaers gewoon bezeten. In één, niet eens zo lange zin, lees ik vrijwel achter elkaar: planningsinstrumentarium, wel zijnsplanning, planningsbezigheden en planningsmethodieken. En dat in een tijd waarin de waarde van al onze plan ningsactiviteiten nogal betwijfeld wordt, zo niet in opspraak is. Bovendien, wat is dat voor een ge schiedschrijving over het welzijnsbe leid in Zeeland, waarin de Februari- ramp van '53 niet eens vermeld wordt? Toen de dijken dicht gingen, kwam er op alle levensterreinen een stroom van initiatieven los. Mutsaers noemt dit keerpunt zelfs niet. De Zeeuwse tijdre kening van vóór en na de ramp speelt in zijn historische beschouwing geen rol. Ook de cultuur krijgt vrijwel geen aan dacht. Zelfs het oprichtingsjaar van de Zeeuwse Culturele Raad wordt op 1 955 gesteld in plaats van op 1952. Een ken merkende slordigheid, want zoiets veri- fiëer je toch even in de jaarverslagen. Maar het ergste is en blijft, dat er een re sultatenrekening ontbreekt. De vraag wat hebben wij na zo'n 35 jaren wel zijnswerk bereikt, mag toch in een his torisch overzicht niet ontbreken. Eén voorbeeld slechts om mijn bedoeling te verduidelijken: De heer Mutsaers schrijft, dat de volwassenen-educatie nadrukkelijker in het vizier komt. Vager kan het niet, want de „education-per- manerit"-politiek is al twintig jaren oud. Daar vallen interessante dingen over te vertellen, denk je dan. Niks hoor, de volwassenen-educatie komt nadruk kelijker (dan wat?) in het vizier (wiens vizier?). Heer Mutsaers' bijdrage staat vol met dit soort lege, niets zeggende zinnen. (Wie wil weten, hoe het de per manente educatie verder verging, die neemt dan maar het lijstje van de meest bekeken TV-programma's en die weet, dat er eerder sprake is van een perma nente verstompzinniging. Daar helpen blijkbaar geen commissies, consulen ten en beleidsvoornemens tegen.) Een combinatie van helderheid en af standelijkheid kenmerkt het historisch overzicht van Prof. Van Doorn. In min der dan 10 bladzijden (Mutsaers heeft tweemaal zoveel ruimte nodig om vrij wel niets te zeggen) vertelt hij ons wat er precies gebeurd is met het welzijns beleid. Hoe het ontstond, hoe het tot hoge aanzien kwam en hoe nu de neer gang is begonnen. Welke verwachtin gen men had en welke resultaten ge boekt werden. Kortom geschiedenis zoals deze behoort geschreven te wor den. Duidelijk maakt hij de lezer dat de opkomst wel erg stormachtig was en dat daardoor niet altijd even doordacht gehandeld werd. Bij het ontstaan van departementen, zoals Maatschappelijk Werk en CRM (toen hij dit schreef leefde de laatste nog) maakt hij de kanttekening, dat hier politieke compromissen een rol hebben gespeeld. Verder dan de mededeling, dat de totstandkoming verrassend was, gaat hij niet. De lezer mag de rest zelf invullen. Van Doorn meldt het welzijnsimperia- lisme van CRM-ambtenaren, hun ambi tie om de maatschappij te veranderen en hoe deze „welzijnskrachtcentrale" op tegenstand stuitte van andere mini steries, zoals Onderwijs en Weten schappen. Wie echter bezig is met maatschappij verandering, aldus Van Doorn is uiter aard politiek bezig en dat bracht de pro fessionele welzijnswerkers in links poli tiek vaarwater. Zij gingen zelfs een groot deel van het kader van linkse poli tieke partijen vormen (vermoedelijk, neem ik aan, daar de plaats overnemen de van de door de welzijnswerkers het graf ingeprezen basis). De gevolgen van deze politisering van welzijnsactivitei- ten, bleven niet uit, want toen links ver loor, raakte de visie van de professione-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 8