de concurrentiestrijd 130 van 11 november 1918, deed de Ne derlandse Regering, bij monde van de Nederlandse Commissaris Van de Berg, haar toezegging gestand om België te doen delen in de tijdens de oorlogsjaren door Nederlandse loodsen ontvangen loodsgelden ,7j. In 1919 kwamen in Parijs onderhande lingen opgang om te komen tot herzie ning van het Tractaat van 1839. Hier werd ook gesproken over de in concur rentie varende loodsdiensten en de daarmee samenhangende hoge kosten voor beide landen. Onderstaand citaat tekent de sfeer in deze periode: „Na de Eerste Wereldoorlog werd Nederland geconfronteerd met an- nexionistische verlangens der Bel gen, welke, in kiem reeds aanwezig voor 1914, thans tot volle rijpheid gekomen. Evenals in 1 831 verlang de men een groter België, dat, met Limburg verrijkt, in hetOosten beter verdedigbare grenzen zou bekomen en dat, door annexatie van Zeeuws- Vlaanderen, de vrije beschikking over de Schelde zou verkrijgen. Hiermee was ook de Scheldekwes- tie opnieuw aan de orde gesteld"l8). Duidelijk is, dat door het vastlopen van de onderhandelingen op 21 mei 1920 en de aanspraken van beide landen op de souvereiniteit over de Wielingen, de oorzaak waren van de verscherping van de concurrentie in de Scheldemonden. In 1 920 bleek, dat de Belgen met inzet van vele stoomloodsvaartuigen, zowel in de Wielingen alsook voor het Oost gat, pogingen deden om zoveel moge lijk schepen voor hun dienst te behou den. In een nota aan de Minister van Marine van 20 december 1920, maakt het loodsbestuur duidelijk, waarom deze Belgische aktiviteiten om financiële re denen, nauwelijks beantwoord konden worden:19) „Toen in 1 91 8 de kruisposten voor de Wielingen en het Oostgat weder werden bezet, stationeerde Neder land voor de Wielingen een zeil- schoener en België een stoom- loodsvaartuig, terwijl voor hetOost- gat door elk der beide Rijken een stoomioodsvaartuig werd gestatio neerd. De reden waarom Nederland in de Wielingen nog een zeilloodsvaar- tuig inzette, dat in concurrentie met het Belgische stoomioodsvaartuig in de minderheid zou wezen, was gelegen in de hoge kosten. Voor el ke post zijn drie vaartuigen nodig: elk stoomvaartuig kost een half mil- lioen in aanschaf, terwijl de jaarlijk se exploitatiekosten per kruispost nagenoeg twee ton hoger zijn, dan dat men een zeilvaartuig inzet". Het weerwoord van Nederland op de Belgische aktiviteiten, was nauwelijks van enige betekenis. Het voornemen werd opgevat, om op een vooruit ge schoven post in de Scheldemond, een extra zeilschoener in te zetten. Omdat de Belgen ook voor het Oostgat, een tweede stoomioodsvaartuig inzette, was Nederland wel verplicht hetzelfde te doen. Naar aanleiding hiervan werd besloten, een mijnenlegger van de Ma rine, als tweede stoomioodsvaartuig voor het Oostgat in te zetten. In 1914 was gebleken, dat het Loods wezen op de Nederlandse kust, met een totaal aan inkomsten van fl. 3.000.000,- kostendekkend hun dienstverlenende taak aan de scheep vaart hadden uitgeoefend. Uit de in 1920 opgemaakte uitgaven bij het Loodswezen op de Schelde en haar Mondingen bleek, dat deze zes ton ho ger waren, dan de ontvangsten uit de loodsgelden20). Vóór 1914 werd 36,1% van alle scheepvaart, binnengekomen door zo wel het Oostgat en de Wielingen te- samen, door Nederlanders beloodst. In juni 1920 reeds bleek, dat dit percen tage gedaald was tot 28,85%21). In een schrijven aan de Minister van Marine van 18 december 1 920 met een bijgaande Memorie van Toelichting aan de leden vandeTweede Kamer, latende loodsen uit het 6e district te Vlissingen zich verontrustend uit over de ontstane situatie, welk schrijven hieronder zeer verkort is weergegeven: „De Nederlandse loodsen vragen de aandacht voor deze tak van dienst op de Schelde en hare Mondingen. Zij vragen dit niet alleen uitsluitend als loods, doch bovenal als Neder landers, gezien het een nationale zaak geldt. Het Scheldereglement inzake de loodsdienst, gebiedt eer lijke concurrentie met gelijke mid delen. De toestand is verbitterder dan ooit. Nederland neemt in verband met de voorgenomen regeling, nu reeds in Tegenwoordige toestand. 1. Bemanpost; 2. Afhaalpost. Deze dienst voor de Noord inkomende scheepvaart, wordt uitgevoerd door twee Nederlandse loodsvaartuigen; 3. Afhaal- en bemanpost. Deze dienst voor de uit het Engels Kanaal ko mende scheepvaart, wordt uitgevoerd door één Belgisch loodsvaartuig.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 10