ZEEUWS TIJDSCHRIFT JAARGANG 33 nummer 4 -1983 DE CONCURRENTIESTRIJD TUSSEN DE NEDERLANDSE EN BELGISCHE LOODSDIENSTEN OP DE WESTERSCHELDE EN HAAR MONDINGEN 1839-1939 D. Roos Ten geleide. Veel is geschreven over de Sche/dekwestie, welke reeds stamt uit de Middeleeuwen. Dit artikel beoogt de concurrentiestrijd tussen de beide loodsdiensten, a/s onderdeel van deze Sche/dekwestie, in een wat ruimer daglicht te stellen. Deze concurrentie strijd - ook wel oppositievaren genoemd - is altijd vanuit een zeer bepaalde optiek in de geschiedschrijving terecht gekomen. Geenszins is het de bedoeling een wig te drijven tussen de goede betrekkingen, die reeds vele jaren bestaan tussen de beide loodsdiensten en zich gezamenlijk inzetten om een veilige vaart te bevorderen op de Schelde en haar Mondingen. Eeuwenlang hebben de Nederlanders de Schelde gesloten gehouden. Hugo de Groot schreef in het begin van de 17de eeuw overeen Mare L/berum, die men voorstond voor de Nederlandse vaart op de wereldzeeën, wat echter niet opging voor de Schelde. Het gedrag van de Nederlanders in de voorgaande eeuwen, zou mogelijk als excuus kunnen dienen, voor de pogingen van de Belgen en de daarbij gevolgde methodes om de beloodsing van de Scheldevaart voor een groot deel tot zich te trekken. De concurrentiestrijd, waarover vaak in lachwekkende anecdotes wordt verhaald, was maar al te vaak een echte strijd. Voor de loods, die in dit gebeuren centraal stond, was het een zeer onaangename manier van werken. Conflicten uit het verleden hebben evenwel geleid, tot eenheid en onderling respect. Posthume waardering past aan alle loodsen en anderen die erbij betrokken waren van beide diensten, omdat hun werk in grote onderlinge wedijver moest worden uitge voerd. Wat er aan vooraf ging. Alvorens te komen tot een beschou wing van de concurrentiestrijd, eerst enige zaken van belang, die in wezen de oorzaak zijn geweest van het ontstaan van deze strijd. Na de abdicatie van Napoleon, sloot Frankrijk vrede met de geallieerden bij hetTractaat van Parijs op 30 mei 1814. Nederland kreeg hierbij een gebiedsuit breiding dat de gehele Zuidelijke Ne derlanden omvatte. Voor de vaart op de Schelde betekende dit een vrije vaart, want was in de Napo leontische tijd deze vaart weer op gang gekomen, door oorlogsomstandighe den was er nauwelijks sprake geweest van een onbelemmerde scheepvaart. Koning Willem I had op 21 juni 1814 Antwerpen een geheel vrije vaart toe gezegd op de Schelde en stelde de scheepvaart tevens vrij van het sinds 1809 geheven lastgeld. Op het Vredescongres te Wenen (1815) werden een aantal algemene beginselen opgesteld, die de scheep vaart op de Europese rivieren moest re gelen. Deze werden opgenomen in de artikelen 108 t/m 117 van de Wener slotacte. In art. 109 werd de vrije vaart verzekerd en art. 111 handelde over een tolgeld, dat zou mogen worden ge heven. Dat deze laatste artikelen, na melijk de vrije vaart en het heffen van tolgelden het grootste struikelblok zou worden om te komen tot het Tractaat van 1 839, had men toen nog niet voor zien. De belofte van een vrije vaart op de Schelde hield in, dat wilde men tevens voor een goede begeleiding en een vei lige vaart zorgdragen, een gereglemen teerde loodsdienst noodzakelijk was. De Kapitein ter Zee A. C.Twentwordt in 1814 naar Vlissingen gezonden, met de opdracht een onderzoek te doen naar de toestand aldaar, wat betreft de beloodsing, de bebakening en de be tonning. Zijn eerste werk was de be stuurders in de Zeeuwse en Vlaamse havensteden benaderen, om een inzicht te krijgen hoe in hetverleden deze dien sten, georganiseerd of niet, waren uit gevoerd. Uit de correspondentie blijkt dat er nauwelijks sprake was van enige organisatie en aan hem de gigantische taak om orde op zaken te stellen. Hoe hij dit in korte tijd uitvoerde, werkend met een door hem opgesteld voorlopig re glement, wordt elders beschreven. In deze jaren na de hereniging, werd de „België en Nederland hebben te veel gemeen, dan dat de gedachten van hier niet over de Moerdijk zou den vliegen. Ik heb de mijne niet weerhouden. Zij keerden van heden tot verleden terug. Tot wat ons vereenigt, en wat ons scheidt. Zich daarover een klaar oordeel vor men, pastdenHollanderalsdeBelg. Ik waag het er op, mijn zienswijze publiek te maken. Moge slechts mijn geschrift kunnen doen gelo ven, dat zij niet zonder studie is ge vormd". Uit „De Belgische Omwenteling" door Prof. Dr. H. T. Colenbrander. 's-Gravenhage 1905.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 1