zeeland, geestelijk gezond? 140 zich altijd weer kan voordoen. Aldus kan de reactiewijze van deze pa tiënt, tijdens een dergelijke langdurige na-controle, erg wisselvallig zijn. In hun ziek zijn, bijvoorbeeld depressief zijn, zijn deze patiënten door de aard van de ziekte niet meer coöperatief, dik wijls ook niet meer gemotiveerd voor hulp. Een wezenskenmerk van een ernstige depressie is immers dat de patiënt er volstrekt van overtuigd is dat hij nim mer zal herstellen. Hij is niet meer te helpen, hij is een „verloren mens". A fortiori geldt dit voor de psychotische mens bij wie het meest kenmerkende is een in volstrekte innerlijke onvrijheid overgeleverd zijn aan de ziek-makende belevingen met een totaal verlies aan realiteitsbesef. Maar, nogmaals, deze ziekte episodes zijn in principe van voorbijgaande aard. Daarna is de patiënt weer coöperatief en toegankelijk voor verdere na-zorg. Nu heeft zich in de ontwikkeling van de moderne sociaal psychiatrische nazorg een merkwaardige wending voorge daan. Het komt er op neer dat de inte resse voor deze echte psychiatrische problematiek gaandeweg is vermin derd. Dit is vooral gebleken in de laatste 10 jaar, deze sociaal psychiatrische activi teit is „weggeëbd", zoals Sorel (1982) dit formuleerde. Meer en meer is men in de Sociaal Psy chiatrische Dienst gaan neigen tot de opvatting dat vooral hulp moet worden verleend aan hen die daar om vragen, of zoals dat tegenwoordig heet, „voor hulp gemotiveerd zijn". Duidelijk is dit ook af te leiden uit de meest recente ontwikkeling op het gebied van de Geestelijke Gezondheidszorg, het ont staan van de RIAGG (Regionaal Insti tuut voor Ambulante Geestelijke Ge zondheidszorg). Het gaat hierbij om betrekkelijk grote regionale instituten waarvan de werk wijze is gebaseerd op één grondprinci pe: men dient er te zijn voor de geeste lijke en psychische hulpverlening aan iedere Nederlander die daarom vraagt. Min of meer parallel met deze ontwik keling ging de haast explosieve groei van allerlei nieuwe vormen wat als psy chotherapie wordt aangeduid. Aldus prevaleert in de RIAGG hulp ook dikwijls de neiging om bijvoorkeur uit eenlopende vormen van psychothera pie toe te passen. Gevreesd moet echter worden dat veel van deze ontwikkeling is gebaseerd op een illusie, vooral de il lusie dat op deze wijze velen te helpen zouden zijn. In dit verband wordt wel eens gespro ken van een soms ongebreideld thera peutisch optimisme. Het kan zijn dat dit wel geldt voor de ca tegorie van zogenaamde hoog-gemoti- veerde, verbaal begaafde cliënten met wie het soms zelfs aangenaam kan zijn om gesprekstherapie te bedrijven. Meer anderzijds kunnen dit ook zijn de mensen voor wie wellicht geldt het reeds veel oudere adagium: „Psycho therapie helpt alleen bij mensen die in feite psychisch gezond zijn". Hoe dit ook zij, de moderne sociale psy chiatrie is zich steeds meer gaan inte resseren voor deze categorie mensen die nu ook niet meer patiënten maar cliënten worden genoemd. Dat in de laatste tijd in dit verband ook wel woorden worden gebruikt als: „luxe hulp" en het uitleven van de zogenaam de „psycho-hobby" is misschien niet zo verwonderlijk. Helaas is een praktisch probleem van deze moderne ontwikkeling in de gees telijke gezondheidszorg ook dat deze steeds kostbaarder is geworden. Beenackers (1982) berekende dat in deze sector één cliëntencontact 250 gulden per uur kost. Dit zou kunnen wijzen op een geringe arbeidsproductiviteit. Een zogenaamde moderne hulpverlener zou volgens deze berekeningen per dag niet meer dan 2 cliënten kunnen behandelen. Dit heeft ook te maken met datgene wat - spottender wijs - in deze sector ook weieens wordt aangeduid als de „nul activiteit". Een activiteit die er toe leidt dat omstreeks 50% van de werktijd wordt besteed aan overleg, vergaderen, groepsberaad, teamoverleg, evaluatie, intervisie of hoe dit ook verder wordt genoemd. Dit is de ambiance van de hulpverleningssituatie waarin meer over dan met de cliënt wordt gespro ken. Voorts is het werken met behandel teams dikwijls niet bevorderlijk voor een efficiënt verloop van de behande ling. Alles moet dan eerst in het team wor den uitgediscussieerd, met als gevolg dat beslissingen steeds weer kunnen worden uitgesteld. Voorts wordt in een dergelijk behandelingsteam het opdra gen van de eindverantwoordelijkheid aan één persoon dikwijls uitgesloten. Dit is een van de uitwassen van de mo derne democratiseringsprocedures. Al met al is het steeds duidelijker ge worden dat in de moderne ontwikkeling van de Sociaal Psychiatrische Dienst de interesse voor de gewone, de echte psychiatrische patiënt, gaandeweg is verminderd. Van Oosten (1 980) beschreef in dit ver band de ontwikkeling van een nieuwe variant der psychiatrie, de „vlucht-psy- chiatrie". Deze „vlucht" kan zich in ver schillende vormen voordoen aldus Van Oosten. Het streven naar luxe hulp, hulp aan mensen met minder ernstige proble men. Het verlenen van „kwasie-hulp" wat inhoudt alleen maar overleg over de patiënt, het „screenen", wat uiteindelijk meestal wordt gevolgd door het „door verwijzen". Gemakkelijk kan dit ontaar den tot „niet-hulp", dat wil zeggen de „vlucht" in het overleg, het bespreken, het evalueren, het hertoetsen, zo men wil het blijven filosoferen. Voorts gaan de hulpverleners elkaar dan ook beoor delen, iets wat terug kan worden ge vonden in de zogenaamde consultatie, de intervisie, de supervisie, de training, de na-scholing, enz. Ook dit soort activiteit kan in feite wor den gezien als een uiting van de ten dens om af te zien aan hulp, cq. behan deling aan de echte psychiatrische pa tiënt. Deze denktrant heeft soms ook doorge werkt in de intra-murale hulpverlening, dus bij de behandeling van de opgeno men patiënt. Het behandelprobleem van de niet coöperatieve patiënt, wat vaak teruggevoerd kan worden op de aversie van de behandelaar om met dit soort mensen om te gaan. Dit heeft er toe geleid dat patiënten soms te snel worden ontslagen. De behandelings- duur is dan te kort waardoor er geen ge legenheid is geweest om bijvoorbeeld een meer adequate vorm van therapie die dikwijls tijd vergt, af te werken. In de intra-murale setting is er dan de verwachting dat in de extra-murale na-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 20