IS TOLERANTIE EEN DEUGD? Dr. G. H. Buijssen In maart 1983 hield prof. dr. G. van Leeuwen voor de werkgroep Theologie van het Koninklijk Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen een lezing over tolerantie en intolerantie. Zo op het eerste gezicht lijkt het allemaal van zelfsprekend te zijn: tolerantie is goed, intolerantie is slecht en dus zijn wij Ne derlanders een tolerante natie en op dat moment herinnert iedere Nederlander zich weer dat Nederland, en dan met name Amsterdam, toch over heel de wereld bekend staat als een verdraag zaam volk en Amsterdam het veilige toevluchtsoord voor iedere banneling. Gastarbeiders moeten zich dus bij ons wel buitengewoon op hun gemak voe len. Maar zo eenvoudig liggen deze za ken niet. Het is daarom de moeite waard deze begrippen aan een kritisch onder zoek te onderwerpen. Tolerantie en intolerantie, verdraag zaamheid en onverdraagzaamheid, worden als vanzelfsprekend tegenover elkaar geplaatst als deugd en ondeugd. Tegelijk dreigen deze begrippen tegen woordig een bewustzijnsvernauwing te ondergaan omdat ze voornamelijk ge hanteerd worden in ons gedrag tegeno ver andere rassen en culturen, maar in feite is het evenzeer (en in de eerste plaats) een generatieconflict. Tolerant zijn betekent: verdragen wat anders is. Dat anders zijn kan zich manifesteren in anders handelen, andere normen aan leggen, een andere taal spreken enz. Bovendien speelt hetzich af zowel in de micro-wereld van bijvoorbeeld het ge zin, de groep als in de macro-wereld van volkeren, landen en continenten. Maar hoe functioneert zo iets? Is het zo dat verdraagzaamheid onverdraag zaamheid oproept of is het veeleer om gekeerd? Lok ik door mijn verdraagza me houding agressie op of is het zo dat mijn verdraagzaamheid juist door agressie ondermijnd wordt? En kan ver draagzaamheid niet net zo goed een vorm van slapheid zijn en dus van on verantwoord gedrag en wordt bijgevolg ingrijpen daardoor niet juist gerang schikt onder de categorie der deugden? Maar kan agressieve intolerantie ook niet een vorm van twijfel zijn aan je eigen normen en waarden? Op het ge bied van gehuwd en ongehuwd is er duidelijk een grotere mate van ver draagzaamheid ontstaan dan twintig jaar geleden het geval was en is er dui delijk sprake van normverschuiving (sommigen zullen hier liever van norm vervaging spreken!), maar deze ver draagzaamheid geldt nog beslist niet en niet in dezelfde mate voor alle alterna tieve vormen van samen-leven. We zijn ook zeer vindingrijk geworden in het verbergen van onverdraagzaam heid. Aan Herbert Marcuse hebben we de formulering van „repressieve tole rantie" te danken. Maar schijn bedriegt. Repressieve tolerantie is een uitge kookte strategie. Men wekt de schijn dat men anderen de ruimte wil geven. In feite is het niets anders dan het moment afwachten dat men weer alles kan te rugdraaien. Je ziet het bijvoorbeeld in de politiek, in het bedrijfsleven, in on dernemingsraden. Tolerantie en intolerantie zijn uitingen, die het resultaat zijn van een keuze. Men kiest voor iets of men is ergens op tegen. En vanuit die keuze komt men in verzet of probeert men juist ruimte te scheppen, waarin de ander zichzelf kan zijn. Er is echter ook nog een verkapte vorm van tolerantie, die wordt aangeduid met het woord „permissiviteit". Het is slechts ogenschijnlijke verdraagzaam heid, want het is geen tolerantie die ruimte schept, de ander draagt (tole rantie komt van tolerare dragen!), maar eerder een houding van: laat maar gaan! Het kan het resultaat zijn van ech te skepsis, van alles willen relativeren. In feite getuigt het van een karakterloze houding, want het heeft niets anders te bieden dan de leegte. Maar leegte draagt niet, geeft geen geborgenheid. Het is daarom zo bedrieglijk omdat het de schijn wekt vrij te maken, maar per missiviteit léét alleen maar vrij, het heeft geen echt bevrijdende kracht, geen opvoedende waarde, je kunt er geen echte gemeenschap mee vormen, niet in de micro-wereld van mens tot mens, noch in de macro-wereld van kerk of gemeente. Het lijkt er dus op dat tolerantie altijd nog de voorkeur geniet boven permissi viteit, want verdraagzaamheid heeft minstens de schijn het resultaat van een keuze te zijn, een begrip met karakter dus! Maar daarmee zijn nog niet alle vragen beantwoord. Hoe kan bijvoor beeld een beschaving, die duidelijk keuzes maakt, verdraagzaam zijn? Wat te doen met de opmerking van Chester ton dat verdraagzaamheid de gemak kelijke deugd genoemd wordt van hen die geen geloof hebben? En Kierke gaard maakt het de theologen die plei ten voor tolerantie, moeilijk door te be weren dat de verdraagzaamheid van de orthodoxe christenen het beste laat zien hoezeer de geest van het christen dom verloren is gegaan: het is een ver draagzaamheid van verraad en verwa tering, die zowel in strijd is met de liefde als de waarheid. Betekent dit dat het zo positief klinken de begrip „tolerantie" niets anders is dan een mooi woord voor gemis aan ei gen overtuiging? In dat geval lijkt het voor de hand liggend dat we onze nor mering wat gaan bijstellen: tolerant is slecht, intolerant duidt op karakter, op overtuiging, zal dus wel beter zijn! Maar meteen voelen we dan hoe er zich in ons een gewetensduiveltje gaat roeren: dat kan toch niet! Uit de geschiedenis, in het verre en nabije verleden, maar ook in het heden, weten we hoe dodelijk in tolerantie kan zijn. Heeft de theoloog iets te zeggen over tolerantie en intolerantie? Kan er een verbinding gelegd worden tussen ge loof en verdraagzaamheid? Op het eer ste gezicht heeft hij alles tegen. De kerkgeschiedenis biedt volop stof voor de stelling dat er binnen het christen dom geen ruimte voor tolerantie be staat. Het lijkt nog logisch bovendien. Zolang je overtuigd bent de waarheid te bezitten, kun je toch geen ruimte geven aan de leugen, daarmee breek je im mers je eigen overtuiging af. Bovendien wordt het de intolerante, christelijk denkende mens ook nog gemakkelijk gemaakt, want hij kan, naar het schijnt, alle verantwoordelijkheid voor zijn on verdraagzaamheid bij God zelf leggen. God heeft zich immers als een unieke God geopenbaard: „Gij zult geen ande re goden voor mijn aangezicht hebben". Ook Jezus van Nazareth treedt in het voetspoor van diezelfde uniciteit. Hij zegt van zichzelf: „Ik ben de weg, de waarheid en het leven" en dat is toch niet niks. Dat betekent toch dat je niet zo maar de ene waarheid voor de ande re kunt inruilen. En zo hebben het klaar blijkelijk ook zijn leerlingen begrepen. De apostel Petrus zegt het heel vier-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 24