4
de concurrentiestrijd
122
buitenbeloodsing en de opvaart uitge
voerd door te Vlissingen woonachtige
loodsen en de afvaart van Antwerpen
door de Antwerpse loodsen, die ook in
deze beginperiode een eigen bestuur
hadden. Hoe moeilijk men het te Ant
werpen had met het feit, dat de Zeeu
wen in hoofdzaak betrokken waren bij
de beloodsing van de uit zee komende
scheepvaart, is te lezen uit de navolgen
de klacht2).
„Daar de loodsen een vast tracte-
ment genieten, wordt hun ijver niet
aangewakkerd, ze kwijten zich van
hun plicht met de uiterste nalatig
heid. Bij ruw weer vindt men hen
rustig in de haven, in plaats van op
de buitengronden te kruisen en dat
heeft reeds vele ongelukken aan de
scheepvaart veroorzaakt".
Dat de hierboven vermeldde klacht on
gegrond was blijkt niet alleen uit de
sterke toename van de scheepvaart
maar ook uit wat staat in de reglemen
ten voor het Loodswezen te Vlissingen
van 1 814 en 1818. Kol. Twent en zijn
commissaris M. A. Amadio waren wel
degelijk in staat en bereid om vanuit
Vlissingen, althans met het hun ter be
schikking staande materiaal en perso
neel, het scheepvaartaanbod te belood-
sen. Ook in de jaren twintig van de vori
ge eeuw zullen er wel pieken hebben
gezeten in dit scheepvaartaanbod. Zelfs
Jhr. A. C. Twent, die in 1814 de grondlegger was
van een georganiseerd loodswezen te Vlissingen.
Verz. Gemeentearchief 's-Gravenhage.
V- i
v~j|
WMÊ
na 1 60 jaar heeft men nog geen middel
gevonden om deze pieken op te van
gen.
Dr. Smit merkt in zijn boekwerk over de
„Permanente Commissie" terecht op:
„Feiten uit het verleden zijn nimmer uit
te wissen, zij houden steeds hun invloed
op het handelen van heden"3). Dat de
betekenis van deze woorden, als een ro
de draad loopt door de geschiedenis
van het Loodswezen in deScheldemon-
den, zal ook uit wat hierna volgt duide
lijk worden.
Argwanend wordt, in het bijzonder in
de jaren na de hereniging, het handelen
van de Hollanders gevolgd en denkt
men de onbereidheid te signaleren om
mee te werken aan de opbouw van de
haven van Antwerpen. Dat dit wantrou
wen de oorzaak was van het ontstaan
van de concurrentiestrijd, zal pas in een
later stadium blijken.
Periode 1830-1839.
Omdat de Scheldevaart in 1814 zijn
internationale karakter had verloren,
misten de reeds genoemde art. 109
en 111 elke praktische betekenis.
De scheiding echter in 1830 zou de
Scheldekwestie doen herleven. Het zou
blijken dat deze artikelen uit de Wener
slotacte, daarin niet volledig konden
voorzien.
Toen op 4 oktober de onafhankelijkheid
werd uitgeroepen, zag Koning Willem
geen kans zonder hulp van buiten zijn
gezag over het Zuiden te herstellen. De
grote mogendheden Engeland, Frank
rijk, Pruisen, Oostenrijk en Rusland
werden er bij geroepen en op 4 novem
ber 1 830 had de eerste zitting plaats te
Londen. Deze samenkomsten, die men
de Conferentie van Londen noemde,
hebben na moeizame onderhandelin
gen pas op 1 9 april 1 839 geleid tot het
Scheidingsverdrag ofwel het Tractaat
van 1 839.
Deze periode beschrijven in al zijn fa
cetten m.b.t. het tot stand komen van
het Tractaat zou een boekdeel vullen.
Tijdens en na de opstand ontstonden er
chaotische toestanden op de Schelde.
De door Willem I genomen maatregelen
wat betreft de scheepvaart waren niet
gering. In oktober 1830 werden twee
eskaders vaartuigen op de Schelde ge
stationeerd. Een te Vlissingen en één op
de rivier te Antwerpen, terwijl ook de
r'
Loodsschoener op de reede te Vlissingen.
forten Lillo en Liefkenshoek werden be
zet. De voordien door de Antwerpse
loodsen gedane afvaart werd verhin
derd en de, ter hoogte van Lillo gesta
tioneerde patrouillevaartuigen, haalden
de Belgische loodsen van de schepen
en plaatsten er Hollanders op. Dit ge
beurde in de eerste dagen van de op
stand. De Hollanders hadden wederom
de Schelde gesloten en alleen de te
Antwerpen binnenliggende schepen
mochten vertrekken.
Toen daarna de blokkade van de rivier
werd opgeheven, hadden de Antwerp
se loodsen nogal moeite de schepen
stroomafwaarts te brengen, daar men
beducht was voor de represailles van de
Vlissingers, indien men na een vol
brachte loodsreis daar aan land werd
gezet.
Het loodsbestuur te Antwerpen had
weinig begrip voor het gedrag van hun
loodsen, wat uit het volgende blijkt:
„Wij moeten U ter kennis brengen,
dat de loodsen sedert de omwente
ling, zich hebben aangesteld op ee-
ne wijze die veel op tuchteloosheid
gelijkt. Sommigen hebben zelfs ge
weigerd schepen naar Vlissingen af
te brengen en de makelaren ver
plicht hoge bedragen uit te keren
aan de schippers, die alsdan het
loodswerk verrichtten. Onze pogin
gen om de loodsen met zachtheid te
overreden, zijn vruchteloos geble
ven.