de concurrentiestrijd 125 de Belgische loodsdienst ging, wat te vens inhield, dat bij de loodswïsseling te Vlissingen de Belgische rivierloods zich meestal liet vervangen door een Belgische zeeloods. Alvorens er ook maar sprake was van een concurrentiestrijd, was bijna de to tale afvaart van Antwerpen naar zee in handen van de Belgische dienst. Daarna konden de Nederlandse loodsen enkel nog maar, in strijd met de Belgen, trachtten zoveel mogelijk van de op vaart van zee naar Antwerpen tot zich te trekken. In het verleden hadden de Nederlandse loodsen zich optimaal ingezet onder lei ding van Kol. Twent. Dat de Antwerpe naren niet helemaal overtuigd waren van genoemde inzet, bleek reeds uit uit latingen die in voorgaande jaren waren gedaan. Mogelijk is, dat de Nederland se loodsen bij de uitoefening van hun verantwoordelijke beroep, niet steeds bezig waren met de Antwerpse haven- belangen. Verklaarbaar is, dat de zeegaande loodsboten tijdens slechte weersom standigheden, enkel uit lijfsbehoud, de veilige haven of rede opzochten. Als men bedenkt dat in die dagen deze loodsboten slechts geringe afmetingen hadden, waardoor het lange verblijf aan boord tijdens stormweer op zijn minst gezegd zeer onaangenaam moet zijn geweest, nog afgezien van de onmoge lijkheid om een loods onder deze om standigheden over te zetten, dan is dit gedrag hiermee verklaard8). Dat daardoor de schepen, die komende voor de Scheldemonden en een loods verlangden, door de toen ook reeds overheersende westenwinden soms aan lager wal geraakten, waarbij dik wijls niet alleen schip en lading ver speeld werd, is bijzonder triest, maar had niets te maken met een minder goede plichtsbetrachting. Bekend is dat een gedeelte van het loodsgeld aan de loods toekwam9). De inkomsten waren slechts gering en daarom kan men zich voorstellen, dat zolang de weersomstandigheden het toelieten men doorging de scheepvaart te beloodsen. In deze jaren was het aan de Belgen om een goed functionerende loodsdienst op te bouwen, die in concurrente strijd met de Nederlanders, zoveel mogelijk schepen voor de Belgische loodsdienst moesten behouden. Bekende namen uit deze periode van de opbouw, waren de Belgen B. Lamot, speciaal belast met de opleiding van de rivierloodsen (23 leerlingen slaagden voor hun loodsexamen in 1842) en A. Ocket, die met de zeeloodsleerlingen opereerde vanuit Oostende en 1 8 zee- loodsen opleverde. Op 1 5 augustus 1 842 vestigden zich te Vlissingen de Belgische redeboten, de administratie en de families van het personeel. Dat deze Belgische invasie aan „de waterkant" te Vlissingen maar met moeite werd aanvaard, zal voor ieder duidelijk zijn l0). 1842-1850. Juist in deze jaren na de vestiging van de eigen Belgische loodsdienst te Vlis singen, ontstonden ernstige conflicten tussen in hoofdzaak de loodsen onder ling. De Nederlanders zagen de Belgen niet alleen als indringers, maar ook als een bedreiging van hun inkomsten. Had de Permanente Commissie van Toezicht zich in de eerste twee jaren be zig gehouden met de bebakening en betonning en de controle hierop, vanaf 1 842 was het hun taak de loodsen van de beide diensten tot de orde te roepen. De Belgische commissarissen stelden voor, dat wanneer een Belgische loods zich aan boord bevond van een schip, daar de Belgische vlag zou gehesen worden aan de leinok van een ra en dat verder de gezagvoerder die een Belgi sche loods wenste de Belgische vlag zou hijsen aan de top van de fokkemast"). Zij verzochten Wels ge lijksoortige maatregelen uit te vaardi gen, ten einde te voorkomen dat lood sen van de beide landen onnodig met elkaar in aanraking zouden komen aan boord van de schepen. Wels antwoord de dit voorstel niet in overweging te kunnen nemen, maar dat in tegendeel steeds een Nederlandse loods zou wor den aangeboden en de gezagvoerder geheel vrij zou blijven een loods naar zijn keuze te nemen. Winters beeld van de Nieuwedijk te Vlissingen in de jaren twintig met links het „Lampsinshuis", waarin sinds honderd jaar „de Belgisch-Nederlandse Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart" vergadert.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 5