r1 b 127 de concurrentiestrijd Deze foto uit de jaren dertig geeft een duidelijk beeld van het „Westerhoofd" (rechts) waaraan nog de steigers, vanwaar de galleys vertrokken. De voorste steiger was voor de Nederlandse roeisloepen. Nederlanders. Langzaam drong het tot beide diensten door, dat met het toe passen van de vrije loodskeus, een juis te dienstuitvoering ernstig werd be moeilijkt. Daarbij kwam dat deze wijze van uitvoering, zowel de Nederlandse als Belgische dienst verplichtte veel materiaal in te zetten en dat een ge meenschappelijk uitgevoerde dienst veel voordeliger zou zijn. Pogingen van Nederlandse zijde om te komen tot een gemeenschappe lijke dienst in 1850. Was voor 1 842 de Nederlandse dienst kostendekkend uitgevoerd, in 1850 kwam men op een jaarlijks tekort van fl. 24.000,-. Reeds acht jaren na het begin van de concurrentiestrijd was duidelijk, dat de „vrije loodskeus" een onding was. De Nederlandse Consul-Generaal te Antwerpen schreef op 8 februari 1 850 aan de Minister van Buitenlandse Zaken o.m. het volgende:13) „Van de 1831 schepen, welke in 1849 van Antwerpen vertrokken, zijn slechts 136 door Nederlandse loodsen bediend, niettegenstaande alle pogingen om daarin verbete ring te brengen. Geen Nederlandse, doch uitsluitend Belgische loodsen mogen schepen uit de dokken halen en op de rede ten anker brengen en indien de wind gunstig is, wordt'zeil gezet en afgevaren zonder dat iets in rekening wordt gebracht voor het uit het dok halen. Indien een schip door een Neder landse loods wordt beloodst, moet het eerst door een Belgische loods uit het dok worden gehaald, welke kosten dan in rekening worden ge bracht. De Belgische loodsen laten niet na dit bezwaar, breed uit geme ten aan de gezagvoerders bekend te maken. Bij het Belgische Loodswe zen worden geen kosten gespaard om te trachten alle schepen te be dienen. Het Belgische Loodswezen heeft meer loodsboten in zee om binnen komende schepen te ontmoeten, dan het Nederlandse Loodswezen". Deze brief wordt door Buitenlandse Za ken doorgespeeld aan de Minister van Marine en ook aan de onder-Inspecteur Wels te Vlissingen. Een schrijven van 27 april 1 850 van de Minister van Marine aan Buitenlandse Zaken vermeldt, dat het Belgische loodswezen veel in zijn voordeel heeft op de Schelde door omstandigheden onafhankelijk van het Nederlands loodsbestuur. Het is niet verwonderlijk dat de meeste gezagvoerders de voor keur geven aan Belgische loodsen, ver oorzaakt door het uitvoeren van kunst grepen, die worden aangewend om on der de schijn van vrije loodskeus, de ge zagvoerders er toe te brengen, alleen van Belgische loodsen gebruik te ma ken. De enige juiste oplossing, zo schrijft de Minister, zou zijn de loods- dienst niet in concurrentie, maar ge meenschappelijk uit te voeren. Hij voegt er aan toe, dat zodanige inrich ting zowel voor België als voor Neder land voordelig is, omdat dit een enorme bezuiniging in materiaal alsook in per soneel zal zijn. Dit laatste ook omdat de loodstarieven in het belang van de handel en scheepvaart een aanzienlijke reductie zullen moeten ondergaan. Aan de Belgische regering wordt dit voorstel overgebracht14), waarop de Belgische Minister van Buitenlandse Zaken antwoord, dat alvorens in te gaan op de uitvoering van een gemeen schappelijke loodsdienst, hij eerst wil weten in welke mate de loodsgelden op de Maas verminderd worden en als gevolg hiervan de loodsgelden op de Schelde. Hij meent niet te moeten verzwijgen, dat het instituut van een gemeenschap pelijk loodswezen op de Schelde, wel erg ongunstig zal overkomen bij de Handel en Scheepvaart te Antwerpen. Deze beschouwingen hebben hem er toe gebracht te onderzoeken of het niet mogelijk zou zijn, een andere oplossing te vinden. Deze inleiding was nodig om tot het vol gende voorstel te komen: „Het schijnt de Minister toe, dat een middel om aan alle bezwaren tegemoet te komen zou zijn, dat de loodsdienst op de Schelde alleen nog maar uitgevoerd wordt door de Belgische loodsen, onder voorwaarde jaarlijks aan de Nederland se regering een deel van de bruto-op- brengsten, bijvoorbeeld 10% uit te keren". Met grote verbijstering, moet deze brief in Den Haag ontvangen zijn. Hiermee

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 7