een bijna vergeten bladzijde
208
drik Kievit, „Vleeschhouwer" te Ooster-
land, en de volgende dag treft men hem
aan met Jacob de Waal Gzn., van be
roep „Schipper", zowel te Sir Jansland
als ook te Bruinisse. Vrijdag 30 juni pre
sideert hij de kerkeraad die in de land
bouwerswoning van Van Farowé bij
eengekomen is. Na afloop ontvangen
voorts nog vier kinderen de heilige
doop.
In het najaar verschijnt Budding op
nieuw te Nieuwerkerk. Zijn vaste adres
is bij Dirk van Farowé en daar zijn dan
eveneens „Alle afgescheidenen of de
geheele gereformeerde gemeente"
present. Flet samenzijn heeft het karak
ter van een gemeente-avond. Uitge
breid worden eerst tot dusver plaatsge
vonden onverkwikkelijkheden uitge
praat en beleden. „Voorts door den ge-
melden Fleer Budding hoofd voor hoofd
gehandeld over de Grondstukken der
belijdenisse der Gereformeerde Kerk,
en of de leden dezelve met den gehee-
len inhoud, en de Cattichismus en dor-
trechtsche leer(r)egels, en formulieren
van Eenheid niet alleen in beleidenisse,
maar of ze ook kénnisse aan dezelve
hebben, en ook verlange in dezen meer
kennis te krijgen..."! Men antwoordt
eenstemmig van ja! Flierna gaat Bud
ding over tot de bevestiging van de al
sinds een ruim jaar actieve kerkeraads-
leden in hun respectievelijke ambten.
Dit feit mag een historisch moment ge
noemd worden voor „Gereformeerd"
Schouwen-Duiveland. Een „geordend"
predikant belast zich met deze taak. En
hoewel er nergens gesproken wordt
over een institueringsdatum van de
„gemeente" (hoogstens van de vorming
van de „kerkeraad" op 15 oktober
1836), mogen we 12 november 1837
als zodanig wel zien. Vanaf déze dag
heeft de gemeente wettig bevestigde
ambtsdragers. Een (droevige) kantteke
ning moeten wij maken, hoe de Ooster-
landse „ouderling" Flendrik Kievit niet
door Budding in het ambt wordt beve
stigd. „Om reden (dat) hij met eenen
broeder... in groote oneenigheid
leefd...". Deze „onverzoennelijken
staat" past immers een ambtsdrager
niet. Flelaas vormt dit de aanleiding tot
een vier jaar durende slepende tucht-
kwestie, met als resultaat een opsplit
sing van de Oosterlandse gemeente.
Kievit en zijn volgelingen onttrekken
zich aan de gegroeide kaders, met het
doel „een Godsdienst op hunzelven te
houden". Van Farowé notuleert in de
zomer van 1841 verder: „Vandaar dat
wij hun voor scheurmakerije en niet
meer als leden kunnen erkennen". Zelfs
de overredingskracht en de doorgaans
creatieve inspanningen van Budding
kunnen deze groep niet meer terug
brengen.
Keren we nog even terug naar die ge
denkwaardige avond van 1 2 november
1837. Er wordt dan ook nog een kind
gedoopt, afkomstig uit Zierikzee. Daar
uit mogen we dan weer deze conclusie
trekken, dat „Zierikzee" een vaste
plaats heeft gekregen onder de „Duive
landers". De Duivelandse gemeente is
nu tot een regionale of zelfs „eilandelij-
ke" gemeente geworden. Langzaam
maar zeker treden ook belangstellende
vromen uit Schouwen toe. En aange
zien noch Budding, noch Van Farowé
op een kilometer zien, krijgen ook zij
hun huisbezoek!
Weldra krijgt de kerkeraad versterking!
De ambtsbroeders worden voor een
specialevergadering naar „stad" geroe
pen. „Na het eindigen van den gewonen
Godsdienstheeft men uit be(h)oefte
der gemeenten en des Kerkenraads on
der aanroeping van den name des Hee-
ren, de gemeente voorgesteld om een
ouderling (en) een diaken in hun mid
den aangesteld te zien. Daar wordt met
een werk van gemaakt. Ouderling
wordt „namens Zierikzee" de „Schilder"
Adriaan Cornelis But en diaken Dinge-
man de Vos, van beroep „Arbeider".
Beiden worden zij op 1 3 maart 1 841 in
de kerkeraad ingelijfd.
Dirk van Farowé als „Correspon
dent"
Al eerder kwam ter sprake hoe men nor
maliter als „gemeente" in het eigen
dorp samenkomt voor de erediensten.
Een praktische wijziging doet zich ech
ter telkens voor, wanneer Budding op
het eiland is. Afgezien van een enkele
uitzondering - Budding ging eens voor
te Oosterland - in de open lucht, trekt
men in dergelijke situaties gewoonte
getrouw op naar Nieuwerkerk. Devraag
rijst wellicht waarom juist naar dit
dorp? Wel, het feit dat aller „voorman"
en de kerkeraadspraeses Dirk van Faro
wé hier woont, zal daarvan de oorzaak
zijn. Bovendien beschikt deze over ge
noeg ruimte om veel kerkvolkte kunnen
herbergen: zijn kapitale landbouw-
schuur. Tien jaar lang worden onder dat
pannendak de erediensten gehouden.
Volgens opgave van de zich aldaar
ambtshalve ophoudende veldwachter
hebben hier eens vijfhonderd personen
tegelijk zich opgehouden.
Over Van Farowé valt nog meer bijzon
ders te melden. Op de „Provinciale Ver
gadering" der „Afgescheidenen" op
8 februari 1 837 te Middelburg, worden
na het aannemen van het op Budding
uitgebrachte beroep, de vele taken ver
deeld. Zo ontvangt de afgevaardigde
van óns eiland, ouderling Dirk van Faro
wé, hét mandaat om voortaan als „Cor
respondent voor het Eiland Zierikzee"
op te treden. Zijn werkzaamheden hou
den in, dat men bij voorkomende moei
lijkheden bij hem terecht kan. Reden
dat men hem ook vaak buiten zijn eigen
eiland kan aantreffen.
Drie hete hangijzers
Tot zover bespraken wij en detail de ge-
zelschapsmatige inzet van „De Afschei
ding" op Schouwen-Duiveland. Van
buitenaf daagt er versterking in de per
soon van ds. Budding, die de eenheid
weet te versterken door de tucht niet uit
de weg te gaan. Verder roept hij „toe
schouwers" op tot deelname. Op die
wijze werkt deze opmerkelijke predi
kant als katalisator in de opbouw van
het Gereformeerde kerkelijk leven. Er
zijn echter ook minder aantrekkelijke
punten te noemen, die mét de persoon
van Budding een lastige rol beginnen te
spelen: drie „hete hangijzers". Ze zijn
gegeven met diens onbuigzame karak
ter. Flij duldt geen tegenspraak als het
gaat om zijn hartelijke voorkeur voor de
Psalmen van Petrus Dathenus (1566).
De toenmalige „nieuwe berijming" van
1773 is in zijn ogen illegitiem, omdat
een Nationale Synode ze niet had aan
bevolen. Om verder nog maar te zwij
gen van de inhoud: „op velerlei plaatsen
remonstrantsch en onzuiver in de leer".
Begrijpelijk dat hij na zijn „Afschei
ding" te Biggekerke meteen een stap
terug doet naar de aloude, en bij oude
ren nog zeer vertrouwde psalmberij
ming van Datheen. Echter, in Middel
burg weigert men deze liturgische in
greep, met als gevolg een langdurig