sy i
een bijna vergeten bladzijde
209
conflict in de gemeente, waarbij het let
terlijk „Hoeksch en Kabeljouwsch" toe
gaat. Ook elders wijst men Buddings
stap na te volgen af. Na een viertal
maanden achter de tralies te hebben
gezeten, wegens het niet betalen van
opgelopen boetes, staat zijn besluit
vast. Na eerst op een gemeenteverga
dering, maar daarna op de Provinciale
Vergadering van 30 januari 1839, zet
hij zijn volgelingen voor het blok: Mét
mij de Datheense Psalmen, of zonder
mij met de Nieuwe berijming! Enkele af
gevaardigden volgen hem mét Da
theen! Op die 30e januari scheurt hij
voor aller ogen de beroepingsbrief in
snippers en werpt ze in het haardvuur.
Daarbij opmerkend: „dat hij van nu
voortaan ophield leeraar te zijn van hen
die de nieuwe berijming bleven aankle
ven". Pogingen nadien om tot een rede
lijke oplossing te komen, mislukken.
Het tweede hete hangijzer is het punt
van de „Vrijheidsaanvrage". Van over
heidswege was het de „Afgescheide
nen" streng verboden om meer dan 20
personen in godsdienstoefening samen
te komen. Anders stond men bloot aan
vervolgingen en beboetingen. Om aan
dit probleem het hoofd te bieden, was
het ds. H. P. Scholte te Utrecht, die om
wille van de kerkelijke rust uitzag naar
een compromis. Hij stelde voor om
voortaan als „Christelijke Afgeschei
den Gemeente" verder te gaan. Daarbij
zag hij dus bewust af van het exclusieve
„Gereformeerde" principe en liet daar
mee ook de pretenties op de kerkelijke
goederen der Hervormde Kerk enz. los.
Bij Koninklijk Besluit d.d. 14 februari
1 839 komt dit voor elkaar. Nadien vol
gen vele „Afgescheidenen" dit voor
beeld. Ook die te Middelburg! Dat deze
„vrijheidsaanvrage" Budding tegen de
haren instrijkt, is niet verwonderlijk! Hij
heeft er slechts déze woorden voor:
„Een verloochening van den Koning der
Kerke". Hij blijft daarentegen „Gerefor
meerd".
In zijn „Kerkelijk notelboek" noteert Van
Farowé de jongste droevige gebeurte
nissen:
„dat Budding zich niet verder aan de
provintie Zeeland verbindende kan
beschouwen dan als nog aan enkele
gemeenten die hunzelven gebon
den mogen gevoelen aan de 86 arti
kelen der Kerkordening van dhort-
regt vastgesteld in deszelfs Sijnode
in den jare 1618 en 161 9".
Het eiland Schouwen-Duiveland blijft
in contact met Budding. Datheen wordt
geprolongeerd en het punt der „vrij
heidsaanvrage" is geen punt. Ondanks
dat breekt Van Farowé niet met het
Budding-afvallige kamp (de meerder
heid). Ds. H. P. Scholte bezoektZeeland
om Budding opnieuw aan zijn duizend
herderloos geworden schapen te ver
binden. Het mag niet baten! Definitief
vallen dan de kampen uiteen. Budding's
beleid krijgt ondersteuning vanuit
Groede, Tholen, Sint-Philipsland en
„Zierikzee", waarmee Schouwen-Dui
veland wordt aangeduid. Zij willen „zich
van do. Budding blijven bedienen ook
met de oude psalmen en de dordsche
kerkordening".
Tegelijk is met de Dordtse Kerkorde ook
het derde en laatste hete hangijzer uit
het vuur genomen. Sinds „De Afschei
ding" was naar aanleiding van revisies
van deze klassiek „Gereformeerde"
Kerkorde, een scheiding der geesten op
gang gekomen. Op 1 8 juni 1 838 ont
stonden de zogenaamde „Gerefor
meerde Kerken onder het Kruis", uit
weerzin tegen de„Utrechtse Kerkorde",
een pennevrucht van ds. S. van Velzen
te Drogeham (Fr.). Ook al komt de „Der
de Synode" van Amsterdam (d.d.
17 november 1840) naderhand op dit
besluit terug, de breuk kan niet meer
ongedaan gemaakt worden. De „Kruis
gezinden" ervaren de alom zich heen-
grijpende „vrijheidsaanvrage" als een
doorn in het oog en iedere ware Gere
formeerde onwaardig!
Aangezien het merendeel der Zeeuwse
„Afgescheidenen" op het spoor zit van
de „Utrechtse Kerkorde", is dit mede
een doorslaggevende vervreemdings
factor binnen de provinciale gelederen,
die beide partijen beletten elkaar nog te
vinden. Zo komt Van Farowé en zijn
Schouwen-Duivelandse Gemeente
steeds meer los te staan van de meer
derheid der Zeeuwse „Afscheiding".
Onderwijl groeit de band met de over
blijvende „Budding-getrouwe" ge
meenten Krabbendijke, Sint-Philips
land en Tholen.
Zierikzee, een „verhaal apart"
Nadat „Zierikzee" een eigen ouderling
en diaken binnen de regionale kerke-
raad heeft gekregen, komt de „gemeen
te" alhier in een stroomversnelling te
recht. Allereerst breekt daar het zelf
bewustzijn door, dankzij twee „eigen"
bevéstigde ambtsdragers! Met name
ouderling A. C. But blijkt doorzijn voort
varendheid veel ongekende krachten
op te roepen. Dit resulteert in de aan
koop van „Een woonhuis, pakhuis, er
ven en gevolgen van dien staande en
gelegen in de Meelstraat binnen de
Stad Zierikzee" op 1 2 maart 1 841Kort
daarop gaat er een „vrijheidsaanvrage"
uit „behelzende verzoek om toelating
als eene Christelijke afgescheidene Ge
meente". Het stuk is echter onvoldoen
de ondertekend en wordt geretour
neerd. Opnieuw laat men een „adres"
uitgaan, nu wél juist opgesteld, terwijl
men via een vertrouwelijk gesprek met
de magistraat der stad een „certificaat"
ontvangt om ongestoord de eredien
sten te kunnen houden. Dat stuk is ook
broodnodig, want het zojuist aange
kochte „kerkelijk erf" is vlak tegenover
het stadhuis! Bij Koninklijk Besluit van
25 november 1841 wordt „Zierikzee"
als „eene Christelijke afgescheidene
Gemeente" erkend. Echter, ondertus
sen is hier nog veel meer voorgevallen,
wat de gemoederen bezighoudt. Dirk
van Farowé wordt getipt naar aanlei-
De toenmalige „Christelijke Afgescheiden Ge-
meente" te Zierikzee. (rechts)
estt-