een bijna vergeten bladzijde 211 cipes, de reacties niet uitblijven. Ze mo gen dan wel niet zo „geweld-dadig" zijn als elders, lastig blijven ze! Duiveland komt onder druk van voortdurende be boetingen te staan. De Nieuwerkerkse veldwachter Maximiliaan Braam krijgt er welhaast een (zon)dagtaak bij! Dit past dan ook helemaal in het kader van de al eerder genoemde verlegenheid van de Zierikzeese officier van Justitie, hóe precies te handelen: „...want wij staan hier volstrekt zonder hulp en kun nen dus geen de minste krachtdadige middelen tegen dat onbevoegd uitoefe nen van godsdienstoefeningen aan wenden". Deze interne ontboezeming troffen wij op geduldig papier neerge schreven medio oktober 1836. In die zelfde onmachtige lijn wordt dan ook gehandeld. De taak van de Nieuwer kerkse veldwachter is niet meer dan signalerend en beboetend. Situaties zoals te Walcheren en Zuid-Beveland en ook op Sint-Philipsland, zoals plage rijen en gewelduitbarstingen, komen hier niet voor. Het oudst aangetroffen proces-verbaal dateert uit 1 837 en noemt de zaak met betrekking tot „den namiddag van den 1 2den Nov. j.l.". De middag waarop de Duivelandse broeders in hun ambten worden bevestigd. De aanklacht luidt: „Zich te hebben doen kennen als hoof den of bestuurders van een Genoot schap van meer dan 20 personen." In dezelfde trant herhalen zich Braam's notities. In een brief d.d. Nieuwerkerk 1 0 januari 1 838 doet Van Farowé ver slag van zijn wederwaardigheden voor de Zierikzeese rechtbank: „Ook ben ik verlangende geweest na eenig uitslag van den Weleer waarden Do. Budding, die nevens mij gedagvaard wasvoorden recht bank Zzee op 1 5 Decern., en hij als toen niet aanwezig was, en wij ge compareerd, en ik hebbe onder de besturinge Gods opentlijk voor de volle Vierschaar Gods zake en Waarheid moge verdedigen, en den (h)eijs van den officier was voorden weleerwaarden heer Do. Budding f. 100,- (en) mij f. 50,- de (h)ander f. 25,- maar de rechtbank heeft tot hier nog geen uitspraak gedaan en verder wagten wij af wat die Heeren onder Gods toelatinge doen zul len". Zoals gewoonlijk laat ds. Budding zich bij verstek veroordelen en lapt luchtig alle hem opgelegde boetes aan zijn laars. Uit het bovenstaande blijkt dat Dirk van Farowé namens allen optreedt als dé pleitbezorger van de eilandelijke „Afgescheidenen", die hoeveel het hen ook kost, het goed recht van „Gerefor meerd" te zijn en te heten, verdedigen. Zo is veldwachter Braam frequent aan wezig op het boerenerf van Van Faro wé, aan de rand van het dorp. Zo ook op Pinksteren 7 en 8 juni 1 840. Van Faro wé geeft het volgende voorval door: „Zijnde Pinksterdagen", „heeft den Weleerwaarden herder en leraar bij mij 6 maal gepreekt in de schuur voor een Groote schare met men- schen, waarbij de Veldwachter hem vervoegde en sprak den leeraar aan met verzoek om de vergaderinge uiteen te laten gaan hoewel den lee raar antwoorde (dat) hij niemand geroepen had en daarom hij nie mand kon wegzenden enz Dit komt vrijwel identiek overeen met wat de veldwachter op zijn manier no teert in zijn proces-verbaal: ben ik.op last van mijn bur gemeester van Nieuwerkerk, aan gezien dat er alle vermoedens be stonden, dat er eene buitengewone vergadering van menschen aan de Hofstede van den landman Dirk van Farowé zoude plaats hebben en al daar den afgezetten Predikant Bud ding te hooren prediken, mij naar vermelde hofstede begevende en alzoo daar gekomen zijnde, bevond ik in de schuur.een groot aantal personen aanwezig bij gissing vijf- hondert"! Dit grote aantal bewijst dat er veel lui- stergraag publiek op Budding is afge komen. Alom heeft hij als „preek-feno- meen" opzien gebaard, ledereen wil hem graag zien en horen! „Huibert Jacobus Budding", aldus veldwachter Braam, „had zich ge plaatst op den dorschvloer staande, op een drielingwagen en op die wa gen stond een tafel en op dien tafel lag een grooten bijbel voor hem, al- zoo naderde ik tot bovengemelden Budding, sprekende tot hem in per soon deze woorden: „mijn Heer! Ik koom wederom tot u(w) met deze last van mijn Burgemeester om uw zaak te staken en de menigte volks uiteen te doen gaan", waarop Bud ding reageert:daar zijn ik niet in staat toe, en een buitengemeen boodschap heb ik aan u(w) niet, als dat ik u(w) toewensch eens deel te mogen nemen in den Apostel Pau- lus. Prompt daarop laat Budding de toege stroomde schare Psalm 103 vers drie aanheffen. De voorzanger zet in, terwijl het volk hem bijvalt. Let wel, in de berij ming van Datheen! „Die uwen mond vol maakt met goed en vreugde, En u jong maakt en daartoe ook vol vreugde, Alzoo men den arend jong worden ziet. Hij is de Heer, die gedenkt 't allen tijden, Genadiglijk hen, die hier onrecht lijden. Dat recht is te doen in al haar verdriet. De veldwachter heeft enkel het toekij ken! Overbluft en machteloos noteert hij het opgegeven Psalmvers, en de preektekst: Lukas 14:31 t/m 33. En met aanvankelijk gemengde gevoelens zal ook hij het over zich heen hebben la ten komen, wat iedereen uit volle borst aanheft als slot-Psalm: Psalm 73 vers 14: Want zij, die van U wijken af, zullen vergaan en zijn a/s kaf; Zij zullen voor U niet beklijven, Die valsche godsdiensten bedrijven'7 Ook déze Pinksterdagen hebben een gevoelige financiële nasleep. Echter het „Gereformeerd-zijn" wordt eerder be vestigd door de druk, dan dat men er van afziet! Pieter van Dijke Zijdelings is het ook nog van belang te noemen, dat op 10 maart 1842 ds. Budding in de kraag wordt gevat en ge gijzeld wegens het niet voldoen van f 10.819,- aan opgelopen boetes. In Middelburg verdwijnt hij achter slot en grendel. Juist deze arrestatie luidt een nieuwe ontwikkeling in. Twee Budding- gezinde gemeenten, Nieuwerkerk en Sint-Philipsland buigen zich over een bijzonder belangrijk punt: Dat... „P. van Dijke, die door een buiten-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 19