geestelijke gezondheid en religie
218
komsten wél heeft aangetroffen maar
dan zal hij dat eerst wetenschappelijk
aan moeten tonen. Hij baseert zich op
een veel te beperkt onderzoek en daar
om ken ik aan de uitkomsten daarvan
geen enkele waarde toe". Verder stelt
hij, met betrekking tot de constatering
van dr. Van Scheyen, dat hij bij patiën
ten die afkomstig zijn uit de Gerefor
meerde Gemeenten stuit op godsdien
stige waanideeën: „Daar sta ik bepaald
niet van te kijken. Ik maak dat zelf ook
mee bij mijn patiënten, al behoren die
dan niet tot de Gereformeerde Ge
meenten maar bijvoorbeeld tot de Pink
stergroepering. Dat is heel goed te ver
klaren omdat bij bepaalde vormen van
depressie waanideeën optreden. Die
waanideeën hebben vrijwel altijd be
trekking op zaken die iemand ten nauw
ste raken. De één zal denken dat hij al
zijn geld heeft verspeeld, de ander
beeldt zich in dat hij ongeneeslijk ziek is
en weer een ander, die gelovig is, zegt
dat hij voor eeuwig verloren is. Als de
patiënten waar we het nu over hebben,
niet een zondewaan hebben, dan heb
ben ze wel een armoedewaan of een
broertje of zusje daarvan. Die waan
ideeën zijn slechts een onderdeel van
het ziektebeeld en zeggen helemaal
niets over de oorzaak van de ziekte zelf.
Als Van Scheyen een verband legt tus
sen iemands geloofsbeleving en het
ontstaan van endogene depressie, doet
hij dat dus ten onrechte". De les die de
psychiatrie uit dit voorbeeld kan trek
ken is volgens drs. Prins deze: schoen
maker, blijf bij je leest. „Anders kom je
in oneigenlijke discussies terecht en
daar is de psychiatrie niet mee gediend.
We dienen ons naar mijn mening te
houden aan de gangbare kennis over de
psychiatrie en we mogen die zeker niet
verwarren met allerlei theologische of
sociologische argumenten. Dat Van
Scheyen dat wel doet, ja zelfs de abor
tus-affaire in het Gasthuis erbij haalt,
acht ik buitengewoon kwalijk. Boven
dien geeft het wel zeer te denken dat hij
zijn denkbeelden via dagbladen en tijd
schriften wil verspreiden. Daarmee
heeft hij mijns inziens het behande
lingsklimaat voor patiënten uit de Gere
formeerde Gezindte volledig ver
knoeid". Tot zover drs. Prins.
In het Tijdschrift voor psychiatrie maakt
dr. F. van Ree, zenuwarts te Bennekom,
enkele kanttekeningen bij een artikel
van dr. Van Scheyen over de onderhavi
ge materie, die eveneens in dit verband
van belang lijken te zijn6). Dr. Van Ree
wijst daarbij op de invloed van het zo
genaamde affectreguleringsproces, dat
ook zeer wel in andere milieus kan voor
komen, bijvoorbeeld atheïsten, Hin
does en Mohammedanen. Hij wijst hier
bij op de angst voor conflicten, bijvoor
beeld in huwelijk en gezin, een zoge
naamde harmoniedwang, die tot affect
repressie kan leiden. Kortom, een le
vensstijl die zich kenmerkt door armoe
de in de uiting van affecten, en die te
vens gericht is op prestaties. Die is dan
in allerlei milieus te vinden. Die harmo
niedwang zou dan ook een predisposi
tie zijn voor bedoelde ziekten, aldus dr.
Van Ree. Het is niet ondenkbaar dat bo
venbedoeld leefpatroon op Walcheren
frequenter voorkomt dan elders in ons
land. Een godsdienstige beïnvloeding
ervan is zeer wel denkbaar. Maar deze
toe te schrijven aan een vermeende,
sectarisch aandoende, indoctrinatie
doet twijfelen aan de objectiviteit in het
interpreteren van ten dienste staande
gegevens. En dat is een ernstige zaak
voor een wetenschapper.
Ook de mening van dr. M. Zeegers, bui
tengewoon hoogleraar in de forensi
sche psychiatrie aan de Rijksuniversi
teit te Leiden, lijkt ons van belang7). Hij
erkent dat we niet verder komen dan de
beschouwde depressies „endogeen" te
noemen, dat wil zeggen van binnenuit
ontstaan, maar over het hoe van het
ontstaan nog niets positiefs weten te
zeggen. „Toch", aldus dr. Zeegers, „zijn
er veel argumenten om deze ziekte toe
te schrijven aan een nog onbekende li
chamelijke stoornis. Het feit dat er geen
psychische oorzaak is, dat de erfelijk
heid en de aanleg een rol spelen, dat er
soms verband is ook met de lichamelij
ke constitutie, het feit dat de ziekte dui
delijk gepaard gaat met remming en li
chamelijke stoornissen, onafhankelijk
van de stemming, dat alles wijst op een
aandoening in de lichamelijke sfeer.
Ook het beloop wijst daarop: de ziekte
kan iemand overvallen en kan onver
wacht weer genezen, net als wij dat bij
lichamelijke ziekten zien.
Tenslotte is er nog een belangrijk argu
ment in de therapie. Geen overreding of
psychische beïnvloeding helpt, maar
wel zien wij dikwijls frappante effecten
van een lichamelijke behandeling, van
rust, maar ook van een shockkuur en
van bepalde medicijnen. Wat wij daar
bij precies doen, weten wij artsen ook
niet. Dat bepaalde stoffen een depres
sie genezen, is sinds het eind der vijfti
ger jaren overduidelijk gebleken.
De melancholie is eeuwenlang een
raadselachtige toestand geweest. Het
ziet ernaar uit, dat wij in onze tijd de
kans zullen krijgen, iets van die raadsels
op te lossen. Nu wij weten, dat er stof
fen zijn die genezend werken, ligt het
voor de hand, dat verdere verfijnde che
mische onderzoekingen ons meer in
zicht zullen geven in de aard van de zie
kelijke processen in het zenuwstelsel,
waardoor deze depressies ontstaan.
Inderdaad zijn er de laatste jaren be
langrijke aanwijzingen gevonden in de
ze richting. Wij weten dat bepaalde
stoffen van belang zijn voor de over
drachtvan prikkels in de hersenen. Men
vermoedt dat er althans bij sommige
depressies een tekort aan deze stoffen
is. Het is duidelijk dat medicijnen die
werkzaam zijn tegen depressies invloed
hebben op de concentratie van ge
noemde stoffen in de hersenen. Op dit
gebied is nog veel meer onderzoek
gaande". Tot zover dr. Zeegers.
Uit het voorgaande blijkt wel dat ten
aanzien van het ontstaan van genoem
de afwijkingen zeer uiteenlopende me
ningen aangehangen worden.
We willen vervolgens nader ingaan op
wat de schrijver aankondigt als inter
mezzo. Hierin wordt het wetenschappe
lijk niveau helaas geheel verlaten.
Allereerst wijst dr. Van Scheyen hier op
de nieuwbouw van verscheidene ker
ken van de Gereformeerde Gemeenten.
De schrijver acht dit kennelijk een uiting
van machtsprincipes die inherent zou
den zijn aan het Nederlandse calvinis
me en is blijkbaar beducht voor de
„geestelijke uitstraling" van deze
nieuwbouw. Wat onder dit laatste ver
staan moet worden ontgaat ons. Ken
nisname van de feiten laat trouwens
zien dat het hier noodzakelijke vervan
ging betreft van oude kerkgebouwen.
Meestal waren deze te klein geworden.
In Middelburg-Zuid verrees een nieuw