geestelijke gezondheid en religie 219 kerkgebouw omdat daar een nieuwe gemeente gevormd werd in verband met het feit dat de gemeente van Mid delburg-Centrum te groot werd en het kerkgebouw aan de Segeersstraat te klein geworden was. Deze doelmatige doch sobere gebouwen waren hard no dig, en de vaak hoge kosten zijn door liefdevolle offervaardigheid bij elkaar gebracht. Ze vertonen niets van een symbool van macht en glorie, zoals bij voorbeeld de kerken in de Middeleeu wen. Dit zou trouwens ook juist een a- calvinistische trek zijn. Reeds in zijn eerste artikel2) blijkt dr. Van Scheyen te schrijven over zaken waaromtrent hij kennelijk slecht geïn formeerd is. Aldaar lijkt het er namelijk op, als de afscheiding van 1834 ter sprake gebracht wordt, dat niet wordt onderscheiden tussen de belijdenis van de kerk en haar kerkorde. Die indruk wordt versterkt door wat nu geschreven wordt over „kerken waarin de volgende principes centraal staan". Dit zou dan in de eerste plaats zijn „stricte naleving van de besluiten van de Dordtse Sy node, dus navolging van de zogenaam de Dordtse Leerregels". Nu houdt men zich in de Gereformeerde Gemeenten weliswaar zoveel mogelijk aan de Dordtse Kerkorde, maar kan in elk geval niet van een strikte naleving gesproken worden. Blijkens het verband evenwel bedoelt de schrijver de, door deze ook genoemde, Dordtse Leerregels. Wat deze echter betreft is het onjuist om te spreken van besluiten en van naleving ervan. Op de Nationale Synode, gehou den te Dordrecht in 1618 en 1619, werd niet méér gedaan dan het zo dui delijk en zuiver mogelijk formuleren van de gereformeerde geloofsleer met be trekking tot die dogmata waaromtrent ongereformeerde visies werden gepro pageerd. Dit laatste was ook de aanlei ding tot bedoelde synode. Overigens maken de Dordtse Leerregels deel uit van de belijdenis van alle protestantse kerken van gereformeerde signatuur in Nederland, en niet slechts van de Gere formeerde Gemeenten, zoals uit het ar tikel van dr. Van Scheyen opgemaakt zou kunnen worden. Die belijdenis om vat verder de Nederlandse Geloofsbelij denis en de Heidelbergse Catechismus, en functioneert naast de Heilige Schrift, waarop ze gebaseerd is, als een richt snoer voor de gereformeerde prediking. Op meergenoemde synode zijn de drie genoemde belijdenisgeschriften als „Formulieren van Enigheid" aanvaard, en de Gereformeerde Gemeenten wen sen hieraan vast te houden, omdat de inhoud van de Bijbel er zuiver in vertolkt wordt. Dr. Van Scheyen haalt verder uit de Hei- delbergse Catechismus een zinsnede aan, die uit zijn verband wordt gerukt, zoals hierna zal blijken. Dat - in de Gereformeerde Gemeenten dus - „de individuele gelovige moet blijven erkennen dat „de mens dus on bekwaam is tot enig goed", is in ver schillend opzicht onjuist gesteld. In de eerste plaats is er geen sprake van een moeten, maar zal elke gelovige het van harte erkennen, zoals ook de apostel Paulus dit doet in Romeinen 7, waarna hij de verzuchting slaakt: „Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het li chaam dezes doods" (Statenvertaling). Maar dan volgt ook direct daarop de juichkreet: „Ik dank God door Jezus Christus, onze Heere". Waarom? De kanttekeningen bij de Statenvertaling verklaren het: „Namelijk dat Hij mij reeds zover door Christus verlost heeft van de heerschappij der zonde, dat ik nu, hoewel de zonde mij nog aankleeft, nochtans geen gewillige slaaf daarvan meer ben, maar daartegen strijd, en die door Christus' Geest kan overwinnen". In de tweede plaats: als dr. Van Scheyen de Heidelbergse Catechismus aanhaalt, moet dit niet half geschieden. Er wordt daarin namelijk gesproken van een „on bekwaam, tenzij" en wel: „tenzij wij door de Geest van God wedergeboren worden". Dit is overigens in overeen stemming met het geciteerde uit de Ro meinenbrief en de desbetreffende kant tekening. Het woord „moeten" is al even mis plaatst met betrekking tot het „over tuigd blijven van de centrale betekenis van de leer der uitverkiezing". Wel spoort de apostel Petrus de gelovigen aldus aan (2 Petrus 1 10)„Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vastte maken („te bevestigen" in de vertaling van het NBG); want dat doende zult gij nimmer meer struikelen". Waarom die aanspo ring van Petrus? Hij verklaart dit zelf: „Want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwig ko ninkrijk van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus". Calvijn zegt het zo in zijn Institutie (III, 24, 3): „Wij moeten uit de gehoorzaamheid aan het Evangelie de verzekering van onze verkiezing ha len". De kerk van Christus ontvangt dan een zeer grote troost, en herkent zich in wat de apostel Paulus uitroept (Efeze 1 3, 4): „Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, die ons gezegend heeft met allerlei geestelijke zegening in de hemel in Christus. Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde". Verder verwijzen we nog naar het eerste artikel van drs. Els- hout, die nader ingaat op de visie van Calvijn in deze. We willen hier nog eens benadrukken hoe belangrijk het is welke bronnen we bij onze studies gebruiken, en hoe. Dit naar aanleiding van dr. Van Scheyen's repliek op laatstbedoeld artikel5). Daar in wordt - niet correct overigens - geci teerd uit een werk waaruit we een verte kend beeld van Calvijn krijgen, en ook van diens leer8). Bedoeld citaat bevat namelijk wat een aanhaling lijkt te zijn uit de Institutie, waarnaar ook verwezen wordt. Het gaat met name om de zin: „Dit is zo diep dat de menszijn verstand zou verliezen als hij zou trachten daarin door te dringen". Dit zou dan betrek king hebben op „het geheim der ver werping". Wat vinden we hiervan nu te rug bij Calvijn zelf? „De apostel bekent wel dat Gods oordelen zo diep zijn, dat alle verstand der mensen erdoor ver slonden zal worden, wanneer het poogt daartoe door te dringen" (Institutie, III, 24, 4). Het betreft hier wat de apostel Paulus bespreekt in Romeinen 9. De au teurs van bovenbedoeld werk springen dus wel wat wonderlijk met hun bron om. Een veel voorkomend euvel helaas. Dat dr. Van Scheyen overigens uit de beschikbare gidsen in het calvinistische landschap een wel erg ongelukkige keuze heeft gedaan, zal ook verderop nog blijken. Bij nauwgezette bestude ring van de werken van Calvijn zelf blijkt steeds weer hoezeer hij zich inspant al leen de Heilige Schrift te laten spreken.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 27