geestelijke gezondheid en religie
220
In een artikel van een Zweeds theoloog
en medicus, dr. Grossmann, uitvoerig
geciteerd door dr. N. J. Hommes in zijn
werk over Calvijn, heet deze „een groot
uitlegger van de Bijbel en trouw aan de
totaliteit van de bijbelse boodschap"9).
Volgens dr. Grossmann kenmerkt Cal-
vijn's theologie zich door ingespannen
luisteren naar het zuivere woord van de
Bijbel, daarbij afziende van een per
soonlijk gekleurde interpretatie.
Vaak grijpt Calvijn terug op de kerkva
der Augustinus (354-430), ook met be
trekking tot de uitverkiezing. In verband
met dit dogma stelt dr. K. Dijk: „de gere
formeerde dogmatiek is de enige, die
hierin de lijn van Augustinus en die van
Calvijn, we mogen ook zeggen: de lijn
der Schrift, trouw volgt"10).
Volgens dr. Van Scheyen zou Calvijn
opdracht gegeven hebben tot hard wer
ken, getrouwe plichtvervulling. Ook dit
is een verkeerde voorstelling. Calvijn
wilde ook hierin alleen gehoorzaam zijn
aan het geopenbaarde Woord van God,
waarin ijver inderdaad een deugd heet,
en niet een ondeugd.
In verband met de invloed van de pre
destinatieleer, met name op de politie
ke overtuiging, verwijst dr. Van
Scheyen naar Bouman11). Wat deze
echter schrijft over Calvijn, geeft blijk
van onvoldoende begrip en doet Calvijn
groot onrecht. Verder tekent Bouman
het calvinisme op een wijze die zeer
aanvechtbaar is. Overigens wordt daar
bij niet gesproken van een „autoritair-
aristocratische politieke overtuiging",
zoals dr. Van Scheyen stelt, maar van
een aristocratische zonder meer. Ten
slotte wordt door Bouman weliswaar de
- al dan niet vermeende - invloed van
het calvinisme beschreven, maar dan in
het tijdperk van de renaissance, en dit
mag vanzelfsprekend niet zomaar op
onze tijd toegepast worden zoals door
dr. Van Scheyen gedaan wordt.
Dr. Van Scheyen kan beterte rade gaan
bij echte kenners van Calvijn. We wijzen
op J. Bohatec, „Calvins Lehre von Staat
und Kirche" (1937) en A. Biéler, „La
pensée économique et sociale de Cal
vin" (1959), beide uitvoerig aange
haald door mr. L. J. M. Hage in zijn uit
muntend opstel over Calvijn en het
maatschappelijk leven12). We geven
enkele citaten: „Eerst het geloof aan de
tegenwoordigheid Gods en de onzelf
zuchtige naastenliefde bieden aan hem,
die een beroep uitoefent, de mogelijk
heid de juiste middelen en wegen te
vinden tot nuchtere en overlegde
plichtsbetrachting". „Moge aldus in alle
omstandigheden, die ons kunnen te bo
ven gaan, deze bede ons bemoedigen:
Heere, geef ons de kracht te doen wat
Gij beveelt, en beveel ons te doen wat
Gij wilt". „De mens echter, van wie Cal
vijn wist „welk een onrust in zijn natuur
bruist, door welk een onbestendige
lichtvaardigheid ze her en derwaarts
wordt geslingerd, hoe begerig haar eer
zucht is om verschillende zaken tegelijk
aan te grijpen", wordt in zijn beslissing
hier voor God geplaatst. Die van hem
eist, dat hij arbeidt niet voor zichzelf
maar ter ere van zijn Schepper, en daar
van blijk zal geven door niet zichzelf,
maar de gemeenschap en de naaste te
willen dienen". „Wanneer de arbeid al
dus losgemaakt wordt van de liefdevol
le dienst aan het geheel en aan de naas
te, en hij zich slechts betrekt op de ar
beidende mens zelf, dan wordt hij afge
sneden van zijn religieuze wortel en
daarmee geseculariseerd".
Dat in de Gereformeerde Gemeenten
het gebruik van televisie voor ontspan
ning wordt tegengegaan zal begrijpelijk
zijn voor ieder die belijdt dat de christe
lijke leer en het christelijke leven beho
ren te harmoniëren. Overigens wordt
niet alleen in onze kring het kwaad van
de tv gesignaleerd. Stelde de vroegere
bondskanselier Schmidt al niet een tv-
loze dag voor in Duitsland vanwege dit
euvel?
Typerend voor de wijze waarop dr. Van
Scheyen geïnformeerd is, is de manier
waarop de aanschaf van een e/ectro-
nisch orgel ter sprake wordt gebracht.
Dat zou dan een spoedbezoek van een
ouderling uitlokken, met de eis dat dit
„verwerpelijke wereldse instrument"
moet worden weggehaald. Het is echter
niet alleen een allerwege aanvaard ins
trument (eerstgenoemde schrijver de
zes bezit er al ongeveer twintig jaar
een), maar zal ongetwijfeld ook in (de
zalen van) de door dr. Van Scheyen be
doelde kerkgebouwen aanwezig zijn. In
de kleinere kerkgebouwen begeleidt
men er zelfs de gemeentezang mee.
Dergelijke zogenaamde feiten te be
schouwen als „tekens van een op calvi
nistische principes gebaseerd machts
streven c.q. machtsdenken" getuigt wel
van zeer groot wanbegrip. En zou het in
een aantal gevallen al om echte feiten
gaan, die inderdaad betreurenswaardig
zouden zijn, is het generaliseren wat dr.
Van Scheyen doet, ontoelaatbaar. Al
dus ontstaat een sterk vertekend beeld
of wel een karikatuur. Welk belang
daarmee gediend wordt vermogen wij
niet in te zien.
De zogenaamde eisende houding in de
abortuszaak in 1 980 wordt verder ter
sprake gebracht. Was het niet een goed
burgerlijk recht zich op de toenmaals
geldende wetten te beroepen? Waar
voor zijn die anders gegeven dan om
ook nageleefd te worden? Als dan de
praktijk in de ziekenhuizen deze weer
spreekt en bovendien zo duidelijktegen
het Woord van God ingaat, is het toch
een zaak voor iedere gelovige hiertegen
te getuigen? En in deze zaak hebben dat
gelukkig niet alleen leden van de Gere
formeerde Gemeenten gedaan. Dat
wees ook later de stemming over de zo
genaamde abortuswetten in de beide
Kamers wel uit.
Dat dr. Van Scheyen tenslotte pleit voor
een „adequate behandeling van de be
doelde patiënten maar eveneens een
toenemende kennis over en aandacht
voor de preventie", is alleen maar te
waarderen. Evenals het feit dat het van
belang wordt geacht „te geraken tot
een echt nieuwe en efficiënte opzet van
het overleg tussen psychiatrische en
pastorale zorg ten behoeve van deze
patiënten".
Het is inderdaad van grote betekenis
dat dit overleg tot stand komt. We ver
onderstellen dat deze suggestie door de
schrijver als een handreiking is be
doeld. Als bovenstaand artikel aan zijn
doel heeft beantwoord, zal dr. Van
Scheyen's visie op onder meer de pas
torale zorg in onze gemeenten een cor
rectie hebben ondergaan die noodzake
lijk is om dit overleg op een vruchtbare
wijze te doen functioneren.
Literatuur.
J. D. van Scheyen: Zeeland, geestelijk gezond?
Zeeuws Tijdschrift, 1 983, 3.
2) J. D. van Scheyen: Bezwaard gemoed in Zee
land. Zeeuws Tijdschrift, 1974, 6.