over boeken 224 David Hey. Hij noemt Goughs boek de „opmerkelijkste lokale geschiedenis die ooit is geschreven". Geen schrijver uit die tijd heeft namelijk zoveel opvallen de details verteld over de deugden en zwakheden van zijn huurlieden. Toen Gough zijn boek af had, was er niet al leen een geschrift ontstaan dat de toen malige overlevering vastlegde, maar dat ook een vaak niet mis te verstaan commentaar leverde op de tijdgenoten van de auteur in Myddle. De studie van Sandberg is wat dat betreft een rustiger boek: oordelen over mensen en situa ties zal men er niet in aantreffen. Toch zijn er overeenkomsten in de ge schiedenis van Myddle en die van Krui- ningen. In het verleden werd de morele code in deze Engelse parochie voorna melijk doorbroken als er van drankmis bruik sprake was. Gough noemt daar van opvallende voorbeelden. In Krui- ningen moet het vroeger niet anders zijn geweest: zowel vóór als na de refor matie werd er een stevig glas - of was het een kroes? - gedronken, met name de Kruiningse kermis leverde de kerke- raad grote zorgen op. Op 4 juli 1728 bijvoorbeeld schreef hij aan de classis dat er dansfeesten waren geweest, waarbij de jeugd en anderen door sna renspel waren verlokt tot dronkenschap en „schadelijke danserijen". Menigmaal waren lidmaten van de kerk „weg gesleept". Dat lijkt heel wat ingrijpen der dan een modern popfestival. In 1742 signaleerde de kerkeraad dat diverse lidmaten zich ergelijk gedroe gen met spelen en drinken in Oostdijk. In 1768 waarschuwden schout en schepenen tegen het neringdoen en tappen op zondagen, een resolutie die uitvoerige verbodsbepalingen vermeld de ten aanzien van viool- of snarenspel of ander speeltuig. Het „looft den Heer met snarenspel" pasten sommige Krui- ningers kennelijk uiterst vrijmoedig en vrijzinnig toe. De kerkeraad meldde dan ook vertoornd dat „dagen waarop men de wonderen van Jehova en zijn kerke bewezen moest gedenken, in Bacchus- feesten veranderden". De lokale over heid verbood zelfs de inwoners zich tij dens de kerkdienst op te houden in ge zelschap op straat of op de hoeken van de straten: „Geen onnut en ijdel verslij ten met tabak roken en praten". Dat wa ren nog eens bestuurders die wisten wat ze wilden. David Hey zegt aan het slot van zijn in leiding tot „Myddle": „Misschien is de uiteindelijke indruk die wij overhouden als we dit boek neerleggen, dat onze manier van leven weliswaar in de afge lopen driehonderd jaar onherkenbaar is veranderd, maar dat de menselijke na tuur dezelfde is gebleven". Dat is ook de indruk die men bij het lezen van Sand- bergs Kruiningen ervaart: het is de ge schiedenis van een voornamelijk agrari sche gemeenschap, waar de gebeurte nissen zich op kleine schaal hebben af gespeeld, maar de mensen zijn er niet anders, toen niet en nu niet, dan elders in deze wereld. De inwoners van Krui ningen droegen in de afgelopen eeu wen de specifieke namen die in deze (vroegere) gemeente nog voorkomen, namen die bij deze gemeenschap ho ren: Westveer, Glerum, Sinke, Lavooy, Poley, Van Dijke, Francoys - ik noem er maar een willekeurig aantal: ze zijn door het hele boek te vinden. Voor de „echte" Kruiningers moet het een lust zijn om er in te lezen en te bladeren: Sandberg heeft hun verleden keurig en precies op een rij gezet. De i\. H. M. Brokken, Het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse Twisten, Zutphen, 1 982. 2) Richard Gough, The History of Myddle, edited by David Hey. Penguinbooks, Harmondsworth, 1981. Pieter Fagel, Zeven eeuwen Veere, Middelburg 1983. Den Boer. f 57,50 Veere geniet reeds lang wijd en zijd be kendheid als een romantisch oud stadje vol monumenten die herinneren aan vergane glorie. Waren het na het verval van met name de 19e eeuw eerst de stiltezoekers die er korte of langere tijd vertoefden en er zich soms zelfs vestig den, sinds de vorming van het Veerse Meer en de ontsluiting van Zeeland door middel van dammen en snelwegen zijn de straten er vooral 's zomers ge vuld met watersporters en andere toe risten. Merkwaardig genoeg heeft deze be kendheid tot nog toe niet geleid tot gro te activiteit op het gebied van de ge schiedvorsing. Zeker, over een aantal aspecten van de Veerse historie is in het recente verleden geschreven, maar een omvangrijke, mede op de bestudering van het nog aanwezige bronnenmate riaal gefundeerde geschiedschrijving is aan het stadje tot op heden niet gewijd. Met andere woorden: een waardig op volger van Jacobus Ermerins, de ge meentesecretaris die tegen het einde van de 1 8e eeuw het archief van Veere ordende en een geschiedenis van zijn stad te boek stelde, is nog niet opge staan. Hoewel de titel van zijn boek „Zeven eeuwen Veere" wellicht anders doet vermoeden, heeft ook Pieter Fagel niet de pretentie deze leegte te vullen. Zijn inleiding begint hij met de volgende woorden: „Dit is geen wetenschappelijk werk, want de schrijver is geen histori cus. Het is, naar ik hoop, een prettig leesbaarverhaal overallerlei uithetver- leden van Veere". En inderdaad, een ge schiedenis van de stad Veere ligt hier niet voor ons, veeleer een bundel histo rische schetsen, waarvoor de schrijver hoofdzakelijk uit bestaande litteratuur heeft geput. Een viertal hoofdstukken verscheen eerder als losse artikelen in het Zeeuws Tijdschrift. Hetgeen bij lezing al snel opvalt is Fa- gels voorkeurzijn verhalen rondom per sonen op te bouwen. Er zijn hoofdstuk ken over de heren en vrouwen van Vee re, leden van de geslachten Van Borsse- le en Bourgondië, over de Oranjes als markiezen en markiezinnen van Veere, over de familie Van Reygersbergh, over Adriaen Valerius, over Balthasar de Moucheron, over enkele schilders die in Veere werkten, over verschillende Veerse dominees en over Hendrik Wil lem van Loon. In de overige hoofdstuk ken, gewijd aan uiteenlopende zaken als het kasteel Sandenburgh, de Onze Lieve Vrouwekerk, de slavenhandel, de Engelse invasie van 1 809 en de bevrij ding in 1944, wordt de geschiedenis bovendien vaak verteld met behulp van citaten. Zo voert de schrijver een lange reeks historische figuren ten tonele die allen op een of andere manier met Vee re te maken hebben gehad. Hiertegeno ver staat dat vrijwel nergens gepoogd wordt de historische gebeurtenissen in verband te brengen met de thans nog aanwezige materiële overblijfselen, in de eerste plaats natuurlijk de stad Veere zelf met haar haven, haar gebouwen en

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 32