over boeken
225
haar verdedigingswerken. Zelfs bij de
beschrijving van de lotgevallen der On
ze Lieve Vrouwekerk, waaraan twee
hoofdstukken zijn gewijd, wordt de
kans onbenut gelaten de tekst te verle
vendigen en de inhoud te verduidelijken
door zo nu en dan eens te wijzen op wat
er van de kerk allemaal nog overeind
staat.
„Zeven eeuwen Veere" is rijk geïllu
streerd. Wim Riemens maakte voor het
boek een aantal schitterende, sfeervolle
foto's, die deels in kleur zijn afgedrukt.
Deze foto's staan min of meer op zich
zelf, meestal aan het begin van een
hoofdstuk, en verzorgen, los van de
tekst, als het ware een wandeling door
Veere. De overige illustraties zijn vrijwel
zonder uitzondering reproducties van
schilderijen, tekeningen en gravures,
mijns inziens soms wel iets te veel van
het goede; liever had ik hier en daar nog
wat recente foto's gezien. Zo zou in het
eerste hoofdstuk, handelend over het
eerder dan Veere tot ontwikkeling ge
komen, maar later geheel overscha
duwde Zandijk, een afbeelding van dat
gehucht zoals het er nu bijligt, met zijn
nog goed herkenbare kerkring, niet
hebben misstaan. Hetzelfde geldt voor
een foto of opmetingstekening van de
in 1955 ontgraven fundamenten van
het kasteel Sandenburgh in het tweede
hoofdstuk en voor een afbeelding van
de in de Schotse huizen bewaarde ori
ginele stadhuisgevelbeelden in het der
de. Een regelrecht gemis is het ontbre
ken van een foto van de gevelsteen die
zich in de voorgevel van „De Struys" be
vindt, daar waar in de tekst op de blad
zijden 1 70 en 171 uitgebreid wordt in
gegaan op de vraag of de op deze steen
afgebeelde vogel nu een dodo is of niet.
De bijschriften bij de illustraties zijn hier
en daar nogal onvolledig. Het colofon
vermeldt dat veel foto's uit het archief
van de schrijver afkomstig zijn, maar
dat is bij reproducties van schilderijen
en dergelijke natuurlijk niet voldoende.
Op pagina 23 staat een detail uit de
omstreeks 1550 vervaardigde Zelan-
diae Descriptio afgedrukt; in het bij
schrift wordt dit panorama van Wal
cheren niet alleen verkeerd gedateerd,
maar tevens verzuimt Fagel te vermel
den dat dit belangrijke werk tegen
woordig wordt toegeschreven aan An-
toon van den Wijngaerde. In het geval
van het op pagina 96 afgebeelde schil
derij, voorstellende een in 1 668 op het
Veerse stadhuis gehouden vergade
ring, blijft de lezer onkundig van de
naam van de maker, de 1 9e-eeuwse
historieschilder Albert van Trigt, en van
de huidige verblijfplaats van dit schil
derij. Hetzelfde geldt voor het op de
bladzijden 1 36 en 1 37 gereproduceer
de groepsportret van Pierre de Mou-
cheron, zijn vrouw, achttien kinderen,
schoonzoon en eerste kleinkind, dat in
1 563 werd vervaardigd, vermoedelijk
door de destijds in Antwerpen werkza
me schilder Cornelis de Zeeuw, en dat
zich thans in het Amsterdamse Rijks
museum bevindt.
Wat de tekst betreft, deze is in het alge
meen prettig leesbaar. Het best is Fagel
op dreef wanneer hij zijn fantasie enigs
zins de vrije loop laat en blijk geeft van
een persoonlijke betrokkenheid bij zijn
onderwerp. Zo levert het hoofdstuk
over Valerius door de bundeling van de
persoonlijke ervaringen van de schrij
ver, enige historische gegevens en een
aantal uit de Gedenkklank overgeno
men verzen een aardig portret op. Soms
is het boek door een overvloed aan niet
altijd even logisch gerangschikte en te
beknopt weergegeven informatie ech
ter onduidelijk. Een voorbeeld hiervan
is hetgeen vermeld wordt over de naam
van de Grote kerk. Op pagina 45 lezen
we dat deze was gewijd aan Maria on
der de naam Onze Lieve Vrouwe ter
Sneeuw en dat er ondermeer in Rome
ook een kerk was die zo werd genoemd.
Wat meer informatie lijkt mij hier ge
wenst. Een vermoedelijk in de 12de of
1 3de eeuw ontstane Marialegende ver
haalt hoe in de4de eeuwonder paus Li-
berius de Santa Maria Maggiore in Ro
me werd gesticht op de plaats waar in
de nacht voorafgaande aan 5 augustus,
dus midden in de zomer, sneeuw was
gevallen. Deze sneeuw was op de grond
achtergebleven in de vorm van de plat
tegrond van de te bouwen kerk. Naar
aanleiding van deze legende werd het
wijfeest van de Santa Maria Maggiore
sinds de 1 3de eeuw ook wel het feest
van „Maria ad Nives", Maria ter Sneeuw
genoemd en deze naam werd aan een
aantal Mariakerken gegeven. Een ande
re aanvulling mijnerzijds op het verhaal
over de Grote kerk betreft de bouwge
schiedenis, waar niet wordt vermeld dat
voor de in de kerkrekeningen van 1 542
en 1543 genoemde werkzaamheden
aan de „nyeuwen omeganck achter
tchoor" een bevredigende verklaring is
gevonden in de bouw van een omgang
rond de middelste van de drie koorslui
tingen; de fundamenten van een derge
lijke omgang kwamen tijdens een op
graving in 1 938 tevoorschijn en het be
loop ervan is thans in de bestrating ter
plekke aangegeven.
Op meer plaatsen, bijvoorbeeld waar de
contacten tussen Anna van Borssele en
Erasmus ter sprake komen en in het
hoofdstuk over de schilders Jan Gos-
saert en Jan van der Heyden, zijn soort
gelijke aanvullingen mogelijk. Een en
kele keer ook wordt de lezer opge
schrikt door een wel erg boude uit
spraak. Zo wordt het werk van Isaac Hil-
dernisse op pagina 16 „niet al te be
trouwbaar" genoemd, zonder dat dit
wordt toegelicht. En over de Cisterne,
de monumentale regenbak ten zuiden
van de Grote kerk, lezen we op pagina
39 dat dit het enige gebouw met tudor-
bogen (gedrukte spitsbogen) in ons
land zou zijn. Dat dit laatste onjuist is
blijkt bij beschouwing van onder andere
de galerij op de begane grond van de
voormalige abtswoning aan de zuidzij
de van het Middelburgse abdijplein.
Een laatste kritische opmerking betreft
het feit dat de in de tekst genoemde lit
teratuur soms moeilijk in de litteratuur
lijst is terug te vinden (bijvoorbeeld de
op pagina 78 genoemde „Bijdragen
1 953"). In het hoofdstuk over de Engel
se invasie van 1809 wordt uitgebreid
geciteerd uit een waarschijnlijk nooit
gepubliceerd dagboek van een Engelse
kapitein van de Royal Horse Artillery,
maar waar Fagel dit dagboek heeft ge
raadpleegd komt de lezer niet te weten.
Het moet tenslotte jammer heten dat
aan een boek waarin zoveel verschillen
de onderwerpen aan de orde komen
geen register is toegevoegd.
Bovengenoemde bezwaren, voor een
groot deel detailkritiek, laten overigens
onverlet dat hier een aardig boek ter ta
fel ligt, dat een grote hoeveelheid infor
matie, zowel in woord als in beeld, in
zich bergt, dat fraai is uitgegeven en dat
zeker, waar Veere nog zo karig is be
deeld met historische literatuur, in een
behoefte zal voorzien.
P. D.