de introductie van nicolaas de castro als bisschop-abt van middelburg
traten maakten de nodige moeilijkhe
den. Dat bleek op 15 november.
In een brief van een dag later aan het
Hof van Holland schreef Weytssen:
„Maer die van der Stadt (daer van ick
geen rencontre en was verwachtende)
hebben in effecte overgegeven een di-
latoire antwoorde, ende daer beneffens
zeeckere pointen ende articulen van
zwarichheden, daer byzy in effectetho-
nen, dat deze nyeuwichheden zoude
mogen tenderen tot Inquisitie, daer op
zij eerst metten Bisschop zouden bege
ren te tracteren, ende te resolveren".
Daar ging het dus om: de stad wilde op
schorting van de introductie, want wat
zou de bisschop met zijn inquisitie-op-
dracht doen tegenover de vreemde
kooplieden, indien „daeronder(Godbe-
tert) zouden mogen zyn eenige heretyc-
ke, ofte scismatycque personen"? De
welvaart van de stad liep gevaar!
Een ander opgeworpen probleem was
dat van de bisschoppelijke jurisdictie.
Men vreesde kennelijk dat die groter
zou zijn dan die van de bisschop van
Utrecht. Eenzelfde vrees koesterde men
tegenover de benoemingsrechten. Ook
voorzag men moeilijkheden met de
Domproost. En men was niet gerust op
de machtsaanmatiging van de bis
schop-abt. Zou hij zich niet met allerlei
zaken bemoeien die tot de taak van het
stadsbestuur hoorden? Was de bis
schop ook lid van de Staten van Zeeland
en met wie besprak hij de zaken? Was
de bisschop bereid - financieel was dat
natuurlijk niet onbelangrijk voor de stad
- het geven van aalmoezen en het uit
delen van brood, driemaal per week aan
de abdijpoort, te hervatten? De magis
traten stelden uitdrukkelijk niet de
plannen van de koning te willen vertra
gen. Maar hun was ook beloofd dat zij
niet de eersten zouden zijn wat de intro
ductie van de bisschoppen betrof.
De op de hoogte gestelde landvoogdes
vond één en ander „genouch vreemt":
men moest verder niet hinderlijk zijn.
Maar wat betreft het belangrijkste pro
bleem gaf zij aan dat kooplieden ont
vangen konden worden, mits zij zich
aan de wetten van de koning hielden en
geen schandaal gaven. Voor het overi
ge stelde zij dat de macht van de bis
schop niet groter zou zijn dan die van
Utrecht. De oude privileges en gewoon
ten in Middelburg zouden gehandhaafd
blijven. De kwestie van de Domproost
zou later geregeld worden. De bis
schop-abt zou lid van de Staten van
Zeeland zijn en de zaken bespreken met
diegenen, waarmee de abt dat vroeger
deed.
De reactie van de Norbertijnen
Op 1 2 november waren Weytssen cs in
de Onze Lieve Vrouwe-abdij, waar de
Norbertijnen, zowel binnen de abdij als
daarbuiten in de kerken in Zeeland en
Holland, hun residentie hadden. De
gang van zaken was vrijwel dezelfde als
op 10 november, toen hij de eerste twee
groepen ontmoette. De aanwezigen
moesten overtuigd zijn van de toewij
ding van de koning tot het christelijk
geloof, van zijn toewijding tot eenheid
en vrede voor zijn onderdanen. Het was
nodig dat er bisschoppen kwamen die
goed toezicht konden houden op de
gang van zaken in de kerk, zodat vele
valse opinies niet verder voortgang
zouden maken, zodat er beter gelet zou
worden op de kerken en kloosters,
waardoor misbruiken bestreden kon
den worden. Het was ook nodig dat de
bisschop geadviseerd zou worden door
een aantal geleerde heren in de theolo
gie en in de rechten. Middelburg kreeg
ook een bisschop, „assignerende boven
dien zyne Heylichheyt den voorn. Bis-
scop voor zyne personeele Residentie
het Convent ende Godthuys van voor-
screven Abdye". Dat was niets nieuws,
want ook St. Willibrord had indertijd
een abdij gehad in Echternach. Men
hoefde ook niet bang te zijn dat het na
delig zou zijn voor het kloosterleven of
de jaarlijkse inkomsten. Weytssen
vroeg vervolgens aan de Witheren om
Nicolaas de Castro als bisschop en abt
te accepteren. De Witheren wilden aan
vankelijk zes dagen bedenktijd, maar
gingen ermee akkoord na twee dagen te
reageren.
Die reactie viel Weytssen erg mee, want
hij schreef in de eerder genoemde brief
aan het Hof van Holland: „Ende hoewel
ick beduchtende was, die meeste moy-
te en obstaeckel te gecreygen van die
der Abtdye voorsz., zoe hebben zylie-
den nochthans hen gevoechttotalle re-
delickheyt, ende verclaert gehadt te
vrede te zyne den voorsz. de Castro in
aider reverentie, en obedientie te ac
cepteren ende te introduceren onder
zeeckere schriftelijke requisitien". De
Witheren waren erg welwillend, want
de vertegenwoordigers van De Castro
hoefden verder geen verblijf te houden
in een herberg, maar konden verder lo
geren in de abdij. En ook de „zeeckere
requisitien" gaven geen problemen. Dat
vond de landvoogdes later ook.
Hetging in feite niet om belangrijke ver
zoeken, maar men wilde kennelijk een
aantal zaken goed verzorgd hebben.
Men wilde dat de bisschop de zaken van
de religieuzen en de abdij goed zou be
hartigen. Men vond dat de religieuzen
die dienst deden als pastores niet zo
maar van hun plaatsen ontheven kon
den worden. En als één van de pastores
overleed, dan moest de bisschop het
baargeld en de roerende goederen niet
aan zich trekken. Overigens zouden de
in de (inventaris)lijst genoemde goede
ren niet vervreemd mogen worden. De
parochianen van de kerk en de parochie
van de stad Vlissingen en het dorp oud-
Vlissingen zouden achtereenvolgens
bediend moeten worden door de reli
gieuzen van het klooster naar oude ge
woonte. De heilige gewaden, gouden
en zilveren ornamenten en andere za
ken voor de eredienst van belang zou
den niet buiten het klooster gebracht
mogen worden, zodat er niets zou ont
breken aan de ceremoniën zoals die tot
nu toe in acht genomen waren. En die
erediensten vereisten, dat er meer ge
promoveerd zou worden, dat er heren
religieuzen tot de studie van de heilige
theologie bestemd werden en wel aan
de beroemde universiteit, welke belofte
van de Eerwaarde Heer zaliger gedach
tenis zou zijn nagekomen als hij niet
overleden was. - De mogelijkheid om
zodoende tot de bisschoppelijke raad te
horen en dus een prebende te verwer
ven zal in dit verzoek wel een rol ge
speeld hebben! - Alle dingen die uit het
klooster afkomstig waren, zowel de
gouden, de zilveren, als ook de kostbare
stenen zouden na het overlijden van de
bisschop moeten terugkomen aan het
klooster, en als er iets in minder goede
toestand zou zijn, zou dat aangevuld
moeten worden. En omdat de mensen
van de tiende parochie van het dorp
Oud-Vlissingen geïncorporeerd waren
in de abdijtafel en omdat ook de pastoor
nauwelijks genoeg had om te eten, zou
het de bisschop mogen behagen dat zo