de verhouding van zeeland tot de protestanten in Vlaanderen van de XVIe tot de XlXe eeuw 16
druk op de protestanten in Vlaanderen
wat al te zwaar werd. Dan achtte men
het geoorloofd hier enige tegenmaatre
gelen te nemen tegen de rooms-katho-
lieken die er in het „Committimus" wa
ren achtergebleven. Gewoonlijk bracht
dit wel enige verlichting. De predikan
ten van het „Committimus", van Vlaan
deren afkomstig, waren feitelijk direct
betrokken bij hun geloofsgenoten over
de grens.
Er is nog een derde reden waarom wij
het waarschijnlijk achten dat de aan
vraag om een predikantstractement
voor de verzorging van de gereformeer
de protestanten in Vlaanderen van de
classis Walcheren is uitgegaan. We
hebben eens nagegaan welke predi
kanten er in 1 591 (aan dit jaartal zullen
we ons maar blijven vasthouden) in de
classis Walcheren stonden. Dat waren
er twee die mogelijk uit Zeeland zelf
kwamen (Seu en Boreel). Van negen
hebben we de herkomst niet kunnen te
rugvinden, maar onder deze zijn er ver
schillende namen die een zuidelijke af
komst doen vermoeden. En dan zijn er
nog vijftien die van zuidelijke origine
zijn en die allen, op één na (Joh. Mig-
grode uit Veere, welke familie ook uit
Vlaanderen afkomstig was) als predi
kant gemeenten in Vlaanderen waartoe
toen ook nog behoorde Frans Vlaande
ren, hebben gediend. Drie van hen had
den een beroep naar een Zeeuwse ge
meente aangenomen onder voorwaar
de dat, wanneer ze in eigen gewest
meer nodig mochten zijn, zij zonder be
zwaar daarheen weer mochten vertrek
ken. Onder deze drie was Joost van La
ren, in 1591 predikant van Arnemui-
den, laterin Vlissingen, die telkens weer
opkwam voor de broeders die in Vlaan
deren waren achter gebleven.
Deze samenstelling van de predikanten
van de classis Walcheren in 1 591 over
ziende, lijkt het mij geen vreemde ve
ronderstelling dat de aanvraag aan de
Gecommitteerde Raden van Zeeland,
gekomen is van deze classis. En op de
weerklank in de andere drie classes kon
men rekenen, want ook daar was het
getal van de predikanten uit Vlaanderen
afkomstig, niet gering.
En nu zult u misschien denken: en de
ouderlingen dan? Dat is natuurlijk
moeilijker na te gaan. Maar niet alleen
predikanten zijn Vlaanderen ontvlucht
toen Parma de ene stad na de andere
heroverde. Een stroom van vluchtelin
gen is in die jaren uit het Zuiden naar het
Noorden gekomen, mensen die liever
een onzeker bestaan tegemoet gingen
dan dat zij zich wederom gingen buigen
onder het juk van de kerk van Rome.
Van enkele gemeenten in Zeeland
('s-Heer Arendskerke, Nieuwerkerk
Duiv.) weten we dat men daar moeilijk
heden heeft gehad omdat de kerkeraad
overheerst werd door Vlaamse emi
granten, die een strengere kerkelijke
tucht voorstonden dan de autochtone
bevolking lief was, die niet altijd vrijwil
lig naar de „Nieuwe religie" zoals men
toen sprak, was overgegaan.
Het is de bedoeling geweest dat, om
beurte, iedere classis één van de predi
kanten zou aanwijzen voor de verzor
ging van de Vlaamse Olijfberg, onder
welke naam men toen nog samenvatte
alle gereformeerde gemeenschappen
die er in Vlaanderen waren overgeble
ven, zowel in het oostelijk- als in het
westelijk deel van dit graafschap. De
opdracht die deze predikanten kregen
was niet geheel ongevaarlijk, want de
Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden
verkeerden in staatvan oorlog. Nu moe
ten we dat woord „oorlog" wel tussen
twee haakjes zetten. De twee gebieden
waren min of meer afgebakend, maar
het was niet moeilijk van het ene gebied
in het andere te komen. Toch waren er
gevaren aan verbonden wanneer men
ging voor de verzorging van leden van
een streng verboden religie. Dat onder
vond LucasTrelcat, die in 1 594 was ge
zonden om de Olijfberg te verzorgen.
Hij werd gevangen genomen en voor
een grote som moest hij worden losge
kocht. Zo iets maakt het verhaal waar
schijnlijk dat men in verschillende
kruisgemeenten een huis had waar een
schuilplaats voor een predikant was in
gebouwd, zoals de Hugenoten dit ook
hadden in Frankrijk. In Vrijsbeke, een
wijk van St Maria Horebeke, was ervóór
de laatste wereldoorlog nog het huis
van Elodie. Het lag er in vervallen staat,
maar oorspronkelijk moet het in de tijd
dat het gebouwd werd, een royale wo
ning zijn geweest. Met een brede trap
kwam men in de kelder en wanneer die
trap werd opgelicht, kwam er een
schuilplaats open, waarvan men vertel
de dat daar in geval van onraad predi
kanten werden verborgen. Jammer ge
noeg is dit huis verkocht en afgebro
ken. Gezien de belevenissen van Lucas
Trelcat, die later tweede predikant van
de Waalse gemeente te Leiden was, is
dit verhaal van een schuilplaats niet zo
vreemd. Maar zo mist de Geuzenhoek
van Horebeke nu een historisch monu
ment. Een afbeelding van dit huis is nog
te vinden in de catalogus van de ten
toonstelling „De Bosgeuzen en de
Vlaamse Olijfberg", die in 1 975 gehou
den is in het Rijksarchief te Ronse.
Dat het verzorgen van protestanten in
die tijd niet zonder gevaar was, hebben
overigens ook historische onderzoekin
gen van deze tijd uitgewezen. De inqui
sitie mocht dan officieel zijn afgeschaft
(helemaal afgeschaft is ze nooit), dat
wil niet zeggen dat het lot van de ach
tergebleven protestanten in Vlaanderen
zonder gevaar was. Ze werden be
schouwd als een element in de samen
leving dat er niet behoorde te zijn; een
zieke plek. Er dreigde voor de protes
tanten altijd onraad.
Mij kwam onlangs onder ogen het bul
letin VIII-4 van de Vereniging voor de
geschiedenis van het Belgische Protes
tantisme. Daarin stonden een tweetal
artikelen van J. B. Krahé (1 870-1 958).
„Het Protestantisme te Meenen". Het is
een nummer dat grotendeels gewijd is
aan de evangelist Krahé. „Hij had een
bijzondere belangstelling voor de ge
schiedenis van de kerkhervorming in
Vlaanderen en verzamelde daarom veel
gegevens om de tijd van de Reformatie
beter te leren kennen". Daarvan getuigt
ook het andere artikel: „Protestantsche
martelaren en slachtoffers te Meenen
1 530-1 733". Hij is in zijn standplaats,
die lag aan de grens van België en
Frankrijk, aan de Leie in de stedelijke ar
chieven zich gaan verdiepen. Krahé
schreef dan: „Hoewel zonder vaste
voorganger, bleef de gemeente (van
Meenen) toch bestaan". In 1577 was
hier niemand minder dan Petrus Plan-
cius predikant. Door over de Leie te
zwemmen ontkwam hij de marteldood,
maar zijn kostbare bibliotheek werd
toen in zijn plaats verbrand. Verder
schrijft Krahé: „Wij hebben op de
schoolbanken geleerd van de vredige
en voorspoedige regeering van de
Aartshertogen Albert en Isabella, maar
wat ons verzwegen werd is, dat de H.H.