de verhouding van zeeland tot de protestanten in Vlaanderen van de XVIe tot de XlXe eeuw 17 Hoogheden toch niet konden nalaten andersdenkenden te vervolgen en de ketters te kastijden". Onder hun regiem werden heel wat plakkaten uitgevaar digd. „De bisschoppen hadden nog steeds het recht allen, die geen behoor lijke belijdenis van het Roomsche ge loof deden, voor hen te doen verschij nen; anders gezegd: voor de inquisitie te brengen". Voor het jaar 1 599 teken de Krahé op, dat wanneer men te Mee- nen bij een ketter een moedervlek (stig ma diabolicum, duivelsteken) op het li chaam vond, hij of zij het vuur werd in gezonden. Dit lot onderging in ge noemd jaar Jehenne de Smet en in 1610 trof Mayken Pamiers hetzelfde lot. In 1614 werden zo twee vrouwen levend verbrand. „Deze vier laatste slachtoffers vielen onder de regering van Albert en Isabella". Ze werden naar een plakkaat gevonnist, waarin ketterij en hekserij als even verderfelijk naast elkaar waren genoemd. Hij vindt het echter niet toevallig dat deze vier vrou wen tot de protestanten behoorden. Dit geschiedde in de jaren dat predikan ten van de Zeeuwse classes werden uit gezonden tot versterking van hun ge loofsgenoten die in Vlaanderen waren achtergebleven. De vier Zeeuwse classes hebben het zo geregeld dat ieder jaar tweemaal vier maanden een van hun predikanten er op uit trok voor de geestelijke verzor ging van de Vlaamse Olijfberg. Wan neer wij nu deze plaatsaanduiding ho ren, denken we alleen aan de enige ge meente die er sinds de Reformatie in Vlaanderen is overgebleven, die van Maria Horebeke. Oorspronkelijk duidde men met die naam „Olijfberg" een groep bij elkaar liggende gemeenten aan. Zo was er een Olijfberg niet alleen in Oost-Vlaanderen, maar ook in West- Vlaanderen. Op de synode te Antwer pen in sept. 1 570, waren er afgevaar digden van deWaalseOlijfberg, van ge meenten rondom Rijsel. Na de pacifica tie van Gent was deze zelfs gesplitst in een oostelijk en een westelijk deel. Zo is erookeen Brabantse Olijfberg geweest. De Zeeuwse classes hebben zich hoofd zakelijk met de gemeenten in Vlaande ren bezig gehouden. Op de provinciale synode die van 12 tot 20 november 1 602 te Tholen is gehou den, werd bepaald: „De cruyskercken sullen by de classe Suytbevelant ver- sorcht worden door twee predikanten van haer daertoe verkoren ende dat voor den tydt van een jaer, naer welks eynde die van terTholen ende voorts de andere succederen sullen", (namelijk eerst Walcheren en dan Schouwen, de geregelde volgorde). Gedurende tel kens vier maanden werd dus een predi kant uit de classis met de zorg voor de Vlaamse geloofsgenoten belast. Maar toen het geslacht dat in Vlaande ren nog gemeenten bediend had ver dwenen was, of niet meer in staat was de vermoeienissen van vier maanden zwerven te verdragen, kwamen er moeilijkheden. Het is ook niet zo aan lokkelijk van eigen haard weg te gaan, om in een land rond te zweven waar men van regeringswege allesbehalve gewenst is; waar alles in het geheim moet gebeuren en waar men niet zich zelf kan zijn, maar steeds in vermom ming moet gaan. Wij kunnen er ons nu moeilijk een voorstelling meer van ma ken hoe zulke tochten in die eerste twintig jaren verliepen, al was het alleen maar omdat wij niet weten welke ge meenten in de Zuidelijke Nederlanden alzo bezocht moesten worden. Baudui- nus Hunnius (1654-1719) heeft een boekje geschreven over de Olijfberg in West-Vlaanderen, dat helaas niet in druk is verschenen en waarvan het handschrift onvindbaar is. Zodoende kunnen we slechts gissen hoe groot het getal van de gemeenten in West-Vlaan deren is geweest dat aldaar geregeld bezocht werd in het laatste kwart van de 1 7e eeuw. Maar in ieder geval kunnen we ons le vendig voorstellen dat er in de classes van Zeeland moeilijkheden kwamen over de vraag wie er naar de Vlaamse Olijfberg moest gaan. De regeling dat, „naar de ordre der beurte voor een jaer opgeleyt" blijkt steeds meer bezwaren te hebben. En steeds weer is het de classis Walcheren aan wie men gaarne deze zorg zou willen overlaten. Zo is men er toe gekomen dat, zo omstreeks 1613 Hermanus Faukelius, predikant te Middelburg, benoemd werd tot mede opzienervan deOlijfberg, „eene betrek king die hij met voorbeeldigen ijverver- vulde, daar hij al de belangen dezer ver drukte gemeenten ten allen tijde en op allerlei geoorloofde wijzen met beleid en moed zochtte behartigen". (Aldus J. Borsius over Herm Faukelius in Ned. Arch voor kerkel. gesch. IV 1844). Fau kelius, uit Brugge afkomstig, is in Gent en Leiden theologisch geschoold. Na vanaf 1585 predikant te zijn geweest bij de vluchtelingengemeente te Keu len, kwam hij in 1 599 naar Middelburg, waar hij spoedig een belangrijke plaats innam en bovendien scriba werd van de classis Walcheren. Blijkens de acta van de provinciale sy node, die van 9 tot 1 3 maart 1618 te Zierikzee werd gehouden, wil de classis Schouwen „de versorginghe van de cruijskercken (overmits zij wat verre is geseten) dese sorginghe soe bequame- lyck niet en kan waernemen, so wort versocht by de broeders van Schouwen, dat de kercken van Middelborch, Vlis- singen ende ter Veeredeses lastvan ha- rentwegen voor dit jaer willen aenne- men". Met andere woorden: de broe ders van Schouwen gevoelen de zorg voor de kruiskerken als een steeds zwaarder wordende last en zouden die graag op de schouders van de gemeen ten van de classis Walcheren willen schuiven. Op deze provinciale synode van Zierikzee is voor het eerst sprake van een rapport van de broeders van Walcheren „nopende den staat van de genoemde cruijskercken, daervan sy nu eenige jaren door het vertrek des sijnodi topsicht hebben gehadt". Helaas is dit rapport tot nu toe niet terug gevonden in de stukken, noch van de provinciale synoden, noch van de classis Walche ren. Ook de wisseling ieder jaar leverde be zwaren op. De classes zijn er toe over gegaan om de periode dat iedere classis voor de broeders in Vlaanderen zou zor gen gesteld werd op driejaar. Dit schiep de mogelijkheid tot meerdere continuï teit in de verzorging, alsook de moge lijkheid om een proponent te beroepen en hem met de zorg voor de Vlaamse Olijfberg te belasten, waarvan men ook in de classis Walcheren enkele tiental len jaren later maar al te gretig gebruik heeft gemaakt. Daarbij kon het gebeu ren dat men iemand stuurde waarmee men zelf verlegen was, zoals de classis Walcheren deed toen ze Johannes Be- cius (geb. Middelburg 1626), propo nent in de godgeleerdheid ordende „tot predikant onder het kruis van de zoge-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 17