de verhouding van zeeland tot de protestanten in Vlaanderen van de XVIe tot de XlXe eeuw 19
hun als vorst een prins van zijn huis te
geven, die met een infante zou trouwen.
Voor zijn liefste dochter Isabella wilde
hij dit plan nu verwezenlijken. In 1 598
nam hij de beslissing, die van het begin
af aan met openlijk verzet of met vrees
en afkeer werd bejegend. Aldus Piren-
ne. Men gevoelde dat Philips bij het ne
men van dit besluit alleen bedacht was
op de belangen van zijn monarchie en
van zijn kerk.
Maar bij de akte van 6 mei 1 598 deed
hij niet helemaal afstand ten behoeve
van de aartshertogen. Die akte bevatte
vele beperkingen, zodat de nieuwe
staat in werkelijkheid een satelliet van
Spanje zou blijven. Het moest zo wor
den dat de titel „souvereine vorsten"
niet veel meer was dan die van land
voogden. Fruin zegt daarvan dat de Ne
derlanden moesten blijven „een vesting
in de flanken der christenheid" (tien ja
ren enz.). Met andere woorden: die
schijnbare zelfstandigheid moest niet
alleen dienen voor de monarchie, maar
vooral ook tot beveiliging van de R.K.
Kerk.
Doch behalve de bepalingen van de ak
te van 6 mei 1 598, waren er ook nog
geheime bepalingen. Reeds enige
maanden eerder had Albertus aan de
koning moeten beloven dat de infante
en hij zich verbonden tot alles wat hij
van hen vergen zou. Hij moest er in toe
stemmen dat Philips en zijn opvolgers,
zolang zij dat nuttig oordeelden, Ant
werpen, Gent, Kamerijk en een paar an
dere versterkte plaatsen zouden behou
den en dat de benoeming van de
„krijgsgouverneurs" van deze plaatsen
aan hem en zijn opvolger zou worden
overgelaten.
„Tenslotte verbonden zij zich de ketters
te vervolgen, ze te bestrijden, tot dat zij
zich bekeerden en er geene in hun
dienst te houden". Vooral deze laatste
belofte, schrijft Pirenne, laat niet de
minste twijfel bestaan over het doel van
deze afstand. „Zij doen klaar blijken dat
de afstand der Nederlanden niets an
ders was dan een middel om de Spaan-
sche en katholieke politiek te redden".
De schijnbare onafhankelijkheid, aan
de zeventien provinciën verleend,
„strekt alleen tot hare vrijwillige of ge
dwongen onderwerping aan de kroon
en aan de Kerk".
De aartshertogen Albertus en Isabella
zijn in dezen zeer getrouwe vazallen van
Spanje en van het hof te Madrid ge
weest en zij hebben dit van harte ge
daan. Zij hebben de Zuidelijke Neder
landen gemaakt tot een model van een
rooms-katholieke natie zoals er in Euro
pa geen andere te vinden was, Spanje
gelijk.
Van de hereniging van de zeventien
Bourgondische Nederlanden is niets te
recht gekomen. Holland en Zeeland zijn
niet in de gestelde val gelopen. De
scheiding tussen het Noorden en het
Zuiden was reeds voltrokken en dat was
in wezen een godsdienstige scheiding
tussen het Calvinisme en de kerk van
Rome.
We hebben hierover iets uitvoeriger
moeten zijn om enig begrip te kweken
voor de omstandigheden waaronder de
protestanten in de zuidelijke Nederlan
den hebben moeten leven onder de re
gering van Albertus en Isabella. Fruin
vermeldt dat in 1 597 als laatste marte
lares Anneke van Hove of Wttenhove
een doopsgezinde te Brussel levend is
begraven. Maar blijkens de onderzoe
kingen van Krahé in Menen, is zij niet de
laatste geweest, zij het dan ook dat die
vier andere in die stad als heksen zijn
verbrand. Kort na zijn inhuldiging
schreef Albertus aan de gouverneurs
van de procinciën en aan de magistra
ten der steden: „Wij verwachten dat gij
zult voortgaan in alle gestrengheid te
gen hen die opgepakt zijn voor de mis
daden van hekserij en ketterij, uitvoe
rende tegen hen de vastgestelde straf
fen, zonder enige dubbelhartigheid,
zoals te vinden is in de brieven waarin
de Koning precies heeft voorgeschre
ven en waaraan wij van onze kant niets
hebben toe te voegen dan de preciese
en strenge uitvoering van dezelve". La
ter zal hij er in een ander rondschrijven
er aan toevoegen dat de allerstrengste
straffen niet meer moeten worden toe
gepast wanneer het om ketters gaat.
Maar de plakkaten van Karei V en Phi
lips II zijn geenszins afgeschaft. Door de
maatregelen die Parma genomen had
waren er heel wat protestanten geëmi
greerd, naar Engeland, Duitsland en
vooral ook naar de Noordelijke Neder
landen. Maar er waren er ook heel wat
gebleven, die schijnbaar weer waren te
ruggekeerd in de schoot van de kerk
van Rome. In het geheim zijn deze blij
ven samenkomen en in Brussel wist
men dat zeer wel. De verslagen uit de
verschillende bisdommen liegen er niet
om. In Gent bijvoorbeeld wordt opge
merkt dat in sommige parochies twee
derde van de kinderen niet naar de cate-
chismuslessen komt zoals ze verplicht
zijn. En in 1 627 klaagde de fiscaal van
het bisdom Yperen dat de ketterij in en
rond deze stad, langs de kust en in de
zeesteden voortwoekerde. Zo iets is te
begrijpen bij gedwongen bekeringen.
Heel wat plakkaten zijn er door Albertus
en Isabella uitgevaardigd, niet alleen
om ketterij te bestrijden, maar ook om
bij de bevolking rooms-katholiek be
wustzijn te wekken zoals zij meenden
dat het moest zijn. In een plakkaat (dat
is een ordinantie die van de overheid
uitgaat) van 15 mei 1601 wordt het
streng verboden een toneelstuk te spe
len dat ongepaste toespelingen bevat
tegen de H. Schrift en tegen de Kerk. De
kerkgebouwen mogen niet meer voor
allerlei volksfeesten worden gebruikt,
maar ze moeten weer wezen huizen van
gebed. „Dat op de feestdaeghen en de
zondaeghen niemanden en sal moghen
wandelen op die marckt of publieke
plaetsen oft zitten in die tauernen oft
hem occuperen met eenighe publycke
spelen oft dansen, noch visschen in de
rivieren oft grachten op arbitraire py-
nen". „En sullen oock de huyslieden niet
moghen hunne landen bauwen ofte
oegsten, noch oock die meulders, brau-
wers, beenhouders oft backers hunne
ambachten ende neerynghen doen op
de voorseyde daeghen, ten ware by
noodt", (plakkaatboek van Vlanderen II
blz. 33).
In een later plakkaat uit hetzelfde jaar is
een hartig woordje te lezen dat op pro
testanten betrekking heeft. „En verbie
den mits desen aen alle persoonen van
wat qualiteyt oft conditie sy zyn, soo
wonende als frequenterende onse lan
den te predicken, dogmatiseren oft te
stroyen eenige ghereprobeerde lee-
ringhe contrarie wesende aen ons hey-
lich gheloof t'sy publyck oft in eenige
particuliere oft secreten vergaderyng-
hen, ghelyck wy oock hen expresselyck
verbieden hen gheenssins te vinden ter
predicatie ende verboden vergaderyng-
hen, op peine te vervallen in arbitrale
amende (boete) ende eennich bannis-
sement".