OVER VIER ZEEUWSE „WATERSTAAT"-PIONIERS
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
JAARGANG 34
nummer 1-1984
Zes jaar geleden gaven het Zeeuws Genootschap, de werkgroep Historie en Archeolo
gie en de Zeeuwse Dialectvereniging een aardig klein boekje uit ter gelegenheid van
het Catsjaar. Immers in 1977 was het 400jaar geleden dat Jacob Cats te Brouwers
haven geboren werd. De zes verschillende artikelen in dat boekje, dat nog te krijgen is,
belichten verschillende zijden van Jacob Cats; Cats uiteraard a/s de grote - niet alleen
Zeeuwse - volksdichter en zedenmeester, Cats als advocaat te Middelburg, Cats a/s
raadspensionaris, controversen rondom Cats, kortom, beelden van een bijzonder en
invloedrijk man over langere perioden in een bewogen tijd. Doch wat niet, in de meeste
jubileumuitgaven trouwens, naar voren kwam of slechts terloops werd genoemd, was
de rol van Vader Cats als ondernemend bedijker.
Cats als bedijker
U weet allen van de rol die kloosters als
Ter Duinen en Ter Doest in de Middel
eeuwen voorde landaanwinning in Zee
land, voor bedijken en inpolderen daar,
gespeeld hebben. U realiseert zich dat
Cats leefde ten tijde van de 80-jarige
oorlog en dat de tijden en situaties in
Vlaanderen, Holland en Zeeland, kort
om de Lage Landen, na de Middeleeu
wen veranderd waren. De rol van de
kloosters ter zake was teruggedrongen;
particulieren zoals eertijds de adel gin
gen zich als vroeg-kapitalistische on
dernemers interesseren voor landaan
winning, voor uitbreiding van het per
soonlijk bezit. Was het hier ook niet de
tijd dat de VOC zijn vleugels had uitge
slagen in ruimere zin. Twee broers, Ja
cob Cats, advocaat in Middelburg en
Cornelis Cats, burgemeester van Brou
wershaven voelden zich in familiever
band, na het verlies van twee half
broers, op elkaar aangewezen en on
dernamen met vereende krachten enige
belangrijke dijkages in Staats-Vlaande-
ren, toen Jacob's rechtspraktijk, die
haar bloei aan de handel dankte, na het
sluiten van het Twaalfjarig bestand
(1609-1621) verliep.
Meerkamp van Embden - in een te wei
nig bekend artikel zestig jaar geleden -
schreef daarover: „Het noordelijk ge
deelte van Vlaanderen verkeerde des
tijds in een jammerlijke staat. In den
Voordracht voor de Zeeuwse Waterschaps-
bond te Sint Maartensdijk op 2 december
1983.
oorlog had men tallooze dijken doorge
stoken en uitgestrekte polders waren
ondergeloopen. Jacob werd door zijn
broer met enige andere landgenoten
gewonnen voor het denkbeeld van her
bedijking van die landen, die tiend-
plichtig waren of eigendom van Vlaam-
sche geestelijkheid. De nieuwe Ven
nootschap nam de rechten over van de
abdij van Sint Baef en Sint Pieter te
Gent, het Kapittel van Doornik en het
hospitaal Comtesse te Rijssel, aan wel
ke instellingen de streken van Cadzand,
Groede, Oostburg, Biervliet en IJzendij-
ke onderworpen waren. De polders van
Groede vormden de voornaamste be
dijking, waarvoor in 1611 octrooi werd
aangevraagd bij de Staten-Generaal.
Het volgende jaar bracht het octrooi
eene keur, eene instructie voor dijk
graaf en gezworenen van het nieuwe
waterschap en in 1613 had de bedij
king plaats. Het merkwaardige archief
van het bestuur is volledig bewaard." Te
Oostburg stichtten de gelanden een
polderhuis, het „Heerenhuis" genaamd.
„De gebroeders Cats bouwden voor
zichzelf eene hofstede te Groede om
van daaruit hunne uitgestrekte bezittin
gen in die streek te kunnen beheeren,
de Catshoeve." De hoeve bestaat nog
steeds, doch alleen het huis is nog in
oude staat aan te treffen.
Om een lang verhaal kort te maken;
Cats kreeg 850 gemet overstroomd
land in het kwartier van Oostburg en
voorts in vollen eigendom 300 gemet
bevloeid land in de watering van Groe-
ir. M. A. Geuze
de, alsmede het tiendrecht over 4000
gemet aan de Noordzijde der geul van
Nieuwerhaven. Ook stond St. Baaf af de
bedijking de Passegeule-, Catheline- en
Jonkvrouwepolders. Hij kon vooruit!
Van Embden geeft dan nadere bijzon
derheden uit in 1920 terug ontdekte
brieven waaruit ik slechts enkele gre
pen doe. 1 3 april 1 614 schrijft Jacob
aan een zoon van Cornelis:
„Intusschen brengen wij hier te Middel
burg het huisraad bijeen, datvoorzoo'n
buitenhuis dienstig is." U ziet zij stich
ten een uithof. Jacob had bovendien al
een buitengoed onder Grijpskerke: de
Munnikehof. Toch, het loopt niet voor
spoedig. Half november lezen we: „Wat
onze Vlaamsche zaken betreft, het is
verwonderlijk hoezeer dit vochtige
weer ons belemmert, zowel bij het bou
wen van het huis als bij het zaaien. Je
vader is nog altijd daar." Blijkbaar kon
een burgemeester in die tijd langdurig
verlof nemen. In december zit de regen
nog tegen.
„Deze zaak verloopt zooals het meestal
met bouwers gaat, steeds kost het meer
tijd en geld dan voorzien was."
Jacob Cats (1 577-1 660).