over boeken/kroniek
28
P. J. VERKRUIJSSE - Mattheus Smal-
legange (1624-1710): Zeeuws histo
ricus, genealoog en vertaler. Des
criptieve persoonsbibliografie. Met
een verantwoording van de gevolg
de methode van partiële interne col
latie. Nieuwkoop 1 983 (Bibliotheca Bi
bliographies Neerlandica vol. XVI).
De naam Smallegange zal bij velen, die
geïnteresseerd zijn in de historie van
Zeeland, vertrouwd in de oren klinken.
Wie dan ook mocht denken bij het
vluchtig lezen van bovenvermelde titel
een boek in handen te krijgen over de
persoon Smallegange komt deels be
drogen uit. Een klein gedeelte van het
boek bevat een biografie van „onze
Zeeuw", terwijl in het overige een bi
bliografie van al zijn geschriften ter
sprake komt, voorafgegaan door een
uitvoerige „technische" uiteenzetting
van de methoden en problemen die met
het samenstellen van een dergelijke
descriptieve bibliografie verband hou
den.
Op dit werk is de heer P. J. Verkruijsse
op 28 juni 1 983 aan de Universiteit van
Amsterdam gepromoveerd. Van dit
proefschrift is onlangs een handelsedi
tie verschenen, een lijvig werk van 666
bladzijden.
Waarom een descriptieve persoonsbi
bliografie en waarom juist Smallegan
ge? Vooraleer hier nader op in te gaan,
moet even iets gezegd worden over de
drie verschillende richtingen in de bi
bliografiebeoefening en ik citeer uit de
Inleiding: de analytische of critische bi
bliografie (die de resultaten van het on
derzoek neerlegt in zogenaamde des
criptieve bibliografieën); deze vorm van
bibliografie richt zich vooral op de ma
teriële aspecten van het te beschrijven
object - de historische bibliografie; de
ze bestudeert het boek in al zijn aspec
ten en plaatst het binnen het grote ka
der van de cultuurgeschiedenis - de
enumeratieve of systematische biblio
grafie; deze beschrijft de boeken naar
hun inhoud. Van deze drie is de analyti
sche bibliografie de jongste loot en
sinds de introductie in Nederland na de
Tweede Wereldoorlog is er nog maar
één op analytisch-bibliografisch onder
zoek gebaseerde descriptieve biblio
grafie verschenen.
Aangezien er geen eensluidende opvat
ting bestaat over wat een analytisch bi
bliograaf geacht wordt te doen heeft V.
met deze persoonsbibliografie en met
de daarin gevolgde methode „de dis
cussie (willen) aanwakkeren over wat
de analytisch bibliograaf behoort te of
zou kunnen doen, met welk doel en voor
wie hij dat zou kunnen of behoren te
doen" en tevens heeft hij getracht „het
terrein van de analytisch en descriptief
bibliograaf af te bakenen volgens een
bepaalde methode (de partiële interne
collatie) die in de bibliografie van het
werk van Smallegange consequent ge
hanteerd is".
Na de problemen uit de praktijk van de
Nederlandse bibliografie en, daarmee
samenhangend, de teksteditie ge
schetst te hebben, komt de auteur tot
de conclusie dat „de verschillende bi
bliografen met ongeveer dezelfde doel
stellingen verschillende elementen op
nemen zonder dat duidelijk te verant
woorden".
Vervolgens geeft V. in een uitvoerig
hoofdstuk de taak van de analytisch bi
bliograaf aan. Deze kan een nuttige
schakel zijn tussen de enumeratief bi
bliograaf en detekstediteur. Hij is dege
ne die noodzakelijk voorbereidend on
derzoek kan verrichten voor de tekste-
diteur, omdat hij de drukgeschiedenis
van een tekst kan trachten te recons
trueren door te collationeren (het ver
gelijken van exemplaren van een werk
met elkaar) en vervolgens een „ideal co
py" (standaard-exemplaar) samen te
stellen met een lijst van analytisch-bi
bliografisch gevonden varianten. De
tekstediteur kan op basis van de aldus
aangedragen gegevens een ideale tekst
verzorgen.
De analytisch-bibliograaf zal, om dit te
doen, moeten collationeren (de grond
slag van de analytische bibliografie)
omdat er door de wijze van werken in
zetterij en drukkerij op de pers gecorri
geerd werd. V. bespreekt aansluitend
een aantal machinale collatie-metho
den die in de loop der jaren ontwikkeld
zijn, met hun voor- en nadelen. Het
blijkt dat ze in de praktijk te veel tijd ver
gen, terwijl collationeren zonder hulp
middelen, dus met het blote oog, niet is
vol te houden. Hij komt voor zijn onder
zoek tot de methode van de partiële in
terne collatie, het collationeren van
exemplaren binnen één druk op enkele
vastomschreven onderdelen, zoals de
katernsignatuur en de paginering. Deze
methode wordt vervolgens toegepast
op 70 titels, inclusief herdrukken en ti
teluitgaven met een totaal aantal gecol
lationeerde exemplaren van 560 (een
gemiddelde van 8 exemplaren per druk
is bereikbaar) uit 161 bewaarplaatsen
(bibliotheken, archieven en privé-col-
lecties). Hieruit resulteert een totaal van
364 varianten in 34 van de 70 titels,
waarvan een aantal varianten duidelijk
maken dat er voor de tekst zeer ingrij
pende wijzigingen zijn aangebracht
(bijvoorbeeld bij de Cronyk). V. conclu
deert dan ook dat deze methode duide
lijk zijn nut bewijst.
Tot slot van zijn „bibliografisch exposé"
geeft V. aan hoe hij zijn bibliografie
heeft ingericht. Ze bevat de volgende
elementen: een facsimile van detitelpa-
gina; verkorte titelbeschrijving; for
maat en collatieformule; paginering;
een volledig overzicht van de signatuur
posities of, wanneer deze ontbreken,
kopregelposities; een lijst van prenten;
inhoudsopgave; uitgaven; een lijst van
alle gecollationeerde exemplaren; bi
bliografische verwijzingen naar niet-
gecollationeerde exemplaren; een lijst
van varianten; korte commentaren be
treffende de drukgeschiedenis en ver
wijzingen naar manuscripten, archiva
lia en literatuur.
Alles bijeen een omvangrijk werk, maar
een bibliografisch „monument".
Waarom Smallegange?
V. stelt dat de complexiteit van de druk
geschiedenis van Smalleganges belan
grijkste werk, de Cronyk, in de praktijk
het startpunt is geweest voor het on
derzoek naar Smallegange's leven en
werk. Het biografische en bibliografi
sche onderzoek vullen elkaar aan; de
een levert gegevens voor de ander.
Smallegange was een uitermate ge
schikt persoon voor een onderzoek
zoals V. dat verricht heeft, niet alleen
vanwege de ingewikkelde drukgeschie
denis van de Cronyk, welk werk nog
steeds dient als bron bij historisch on
derzoek, maar ook, zoals V. zegt, omdat
hij één van die vele figuren is die in de
17e eeuw actief geweest zijn ais verta
lers van werk uit het Frans, Italiaans en
Spaans. Hij vertaalde Tasso, Gracian,
Quevedo, Bouchin, Mallet en Du Choui.
Verder heeft hij geschreven op het ge-