over vier zeeuwse „waterstaat"-pioniers 5 Abraham Caland (1789-1869). cheerd bij de polder Walcheren. Hij werkt bij de Noordwatering en de Zuid watering, valt in het oog, krijgt de deli cate opdracht, toen de Fransen in 1810 ingravingen deden in de zeedijk te Vlis- singen, een en ander te onderzoeken. Caland merkt op „zoveel het ontkruipen der schildwachten" dit toeliet, dat de ingravingen in het voortalud zeer ge vaarlijk zullen zijn bij stormvloeden. Hij werkt dan op een salaris van f 300,- per jaar, met een toelage van f 100,- per jaar voor het bijstaan van de commies van de Zuidwatering in diens kantoor. Een jaar nadien krijgt „de verdienstelij ke jongeling die vele bewijzen van zijn ijver en welwillende gezindheid ten be hoeve van dit Eiland heeft doen blijken en daarvan een nieuw bewijs heeft ge geven door het vervaardigen van een kaart van dijken en voorgronden gele gen tussen Veere en Arnemuiden, waarvan tot dan toe geen kaart be stond, een premie van 20 Zeeuwse Rijksdaalders." U ziet dat was reeds pionierswerk. In 1 81 2 is de Rijkswaterstaatsdienst op Franse leest geschoeid en Caland gaat als conducteur opzichter in de water staatsdienst over, maar Walcheren blijft zijn district. Met het wegtrekken van de Fransen in 1814 blijft Caland op Walcheren, doch hij krijgt geheel ander werk, namelijk medetoezicht op de aan leg van een nieuw havenkanaal van Middelburg naar Beoosten Veere, om dat de oude haven van Middelburg dichtgeslibd was. Het zal slechts een in termezzo blijken te zijn. De hoofdinge nieur Schraver draagt Caland voor bij de definitieve organisatie tot de inge nieursrang en onder leiding van Van Diggelen gaat de jonge ingenieur 2e klasse naar Zeeuwsch-Vlaanderen. Daar is in de Franse tijd in tegenstelling tot de eilanden veel verwaarloosd en Van Diggelen en Caland staan nu voor een haast onbegonnen taak de zeewe ringen te herstellen en wat meer is, een goede oeververdediging te gaan toe passen. In 1818 vraagt Caland overplaatsing naar Hoofdplaat. Daar moet hij de pol der van die naam gaan verdedigen. De ze Hoofdplaatpolder was nauwelijks veertig jaar oud en had reeds zware ver liezen geleden. Men vreesde zijn onder gang en ook die van het dorp. In 1816 werden de hofsteden in de polder ver kocht „voor den gewaerdeerden prijs der te velde staande vruchten, op ge vaar af, of zij wel zouden kunnen inge zameld worden" - zoo veeg stond toen die polder. Maar Abrahm Caland had succes. Drie of vier jaar later gaven de gemaakte zeewerken zoveel vertrou wen dat de landerijen reeds hoger geta xeerd werden dan die in de achterlig gende polders. Vele werken tot bezin- king en bestorting van de onderzeese oever en de verdediging van strand en laagwaterrand werden uitgevoerd; over de periode 1817-1829 werd ruim f 600.000,- besteed. Ook aan andere polders, ook aan wegen besteedde Ca land zorg, benevens aan de voorberei dingen van de door Van Diggelen in 1 824 in Den Haag ingediende plannen voor het kanaal Terneuzen-Sas van Gent. In 1826 werd hij overgeplaatst naar Zierikzee als arrondissementsingenieur van Schouwen-Duiveland en - tijdelijk -Tholen. Eerdergehuwd metCatharina van der Plas werd daar hun vierde kind geboren, de zoon Pieter, die in nog veel wijder kring de voetsporen van zijn vader zal gaan drukken. Een jaar na zijn komst werd de eerste steenglooiing op Schouwen gelegd; dertig jaar later zal er meer dan een mil joen vierkante meter liggen. De ge meente Zierikzee moet snel in de gaten gehad hebben dat de verdiensten van deze jongeling onuitputtelijk leken, ze schenken hem - nog in 1827 - reeds een theeservies. Drie zilveren stukken van het wapen der stad voorzien. Van 1833-1837 maakt hij deel uit van de gemeenteraad van Zierikzee en in die tijd verschijnt ook zijn „Handleiding tot de kennis der dijksbouw en zeewerings- kunde". Hij schreef dit werk vooral, ver klaarde hij, voor de praktische kennis der polderbestuurders, maar die schon ken er, klaagde hij twintig jaar later, juist de minste aandacht aan. In dit werk gaf Caland ook nieuwe denkbeelden aan, wat in de tweede helft van de vori ge eeuw zou leiden tot toepassing van een gemengd stelsel van oeverbekle ding en stroomleiding, ook wel „het stelsel der vaste punten" genoemd. Dit stelsel gaat uit van de grondgedachte uitstekende nollen of bouten en dijks- hoeken sterk te verdedigen en zodoen de de tussenliggende oeverstukken te gen stroomaanvallen te beschermen. De noordkust van Noord-Beveland werd vooral op deze wijze verdedigd. In 1837 werd Caland hoofdingenieur van het district Zeeland, de derde na Schraven en Van Diggelen en hij ver huisde naar Middelburg. Bij zijn benoe ming bestond de oeververdediging voornamelijk uit het met krammatten beveiligen van de buitenbelopen der dijken. Een van Caland's eerste werk zaamheden was daarom een reis naar Den Haag en hij wees daar de minister op de noodzakelijkheid Vilvoordse steen, briksteen of puin en perkoenpa- len aan te voeren voor aanleg van steen- glooiingen volgens de genomen en in zijn handleiding beschreven proeven. Hij kreeg de toestemming. In 1 838 wer den door hem voor het eerst hoge bui tenbermen ingevoerd. Wel kreeg hij het aan de stok met de president van de polder Walcheren, Jhr. mr. J. H. Snouck Hurgronje. De autoritaire Caland be schouwt zich in door hem samengestel de „Algemene voorwaarden voor aan bestedingen" als locale Directie, doch volgens Hurgronje waren de polderbe sturen dat. Hurgronje zag Waterstaat als een geneesheer die optreedt bij

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 5