over vier zeeuwse „waterstaat"-pioniers 7 verlaten of wachten. Ijsgang kon er zijn en te zware storm. Ik heb me weieens afgevraagd of der gelijke ervaringen of indrukken bij ie mand als Dronkers niet van doorslagge vende aard geweest zijn voor zijn latere carrière, want hij werd wel getypeerd als de eerste wiskundige ingenieur in Nederland. Hij studeerde wis- en na tuurkunde in Leiden, promoveerde daar in 1939; de titel van zijn proefschrift luidde; „Over stratifieerbare congruen ties". Zelfs als u iets van wiskunde weet of onthouden hebt, zal u dit niet veel zeggen, maar vertelt de Zeeuwse ency clopedie; Vijf van zijn elf stellingen hadden met de getijden te maken en betroffen vooral thesen uit het twee jaar eerder verschenen proefschrift van de latere hoogleraar ir. J. P. Mazure, geti teld; „De berekening van getijden en stormvloeden op benedenrivieren". Veel later zou ik zelf onder prof. Mazure „dienen" toen hij voorzitter van de Eer ste Kamer werd. Een voorbeeld om u een indrukte geven van het aandachtsgebied waarin de dis cussie zich bewoog. Stelling VIII van Dronkers luidde: „In tegenstelling tot de bewering van Mazure, dat van een exacte methode voor de berekening van den stormvloed op de Nederland- sche benedenrivieren van 1 3/14 janua ri 1916 geen sprake kan zijn, is geble ken, dat dit zeer wel mogelijk is en de voorkeur verdient; dan moet deze ech ter anders worden toegepast dan Ma zure voorstelt." In 1934 kwam Dronkers in dienst van Rijkswaterstaat en wel onder de promi nente dr. ir. Johan van Veen, om de wis kundige behandeling der getijden en wat daarmee samenhing in detail ter hand te nemen. Van Veen's „Onderzoe kingen in de hoofden" waren trouwens mede baanbrekend in materie als deze geweest. Als hoofdwiskundige bij Wa terstaat kreeg Dronkers eerst gelegen heid zijn bekwaamheden aan te wen den bij de droogmaking van Walcheren in 1 945 en daarna bij het herstel na de stormvloed in 1953. In 1963 werd hij hoofd van de waterloopkundige afde ling van de Deltadienst en vervolgens in 1968 directeur van de Deltadienst. Hij had een belangrijk aandeel indestu die over de getijberekeningen voor het Deltaplan, waarmee een basis gelegd werd voor de uitvoerbaarheid van die plannen (Bijdrage III, deel 4, 1 960; Bij drage IV-2, deel 5, 1 961 en in samen werking Bijdrage IV-3, deel 5, 1961 rapport Deltacommissie). Zijn wiskun dige kennis resulteerde in de ontwikke ling van verschillende berekeningsme thodieken, waarmee een wetenschap pelijke basis gelegd werd voor een groot aantal wetmatigheden die tot dan een empirisch karakter hadden. Daar door, aldus H. A. Ferguson, werd het mogelijk consequenties van water bouwkundige ingrepen vooraf te analy seren en een rationeel beleid op water bouwkundig gebied te ontwikkelen. Zijn hoofdwerk is „Tidal computations in rivers and coastal waters". Dit werk van 1964 mag als een standaardwerk van wereldomvattende betekenis be schouwd worden voor de theorie van getijberekeningen. In 1965 ontving Dronkers daarvoor de Conradmedaille van het Koninklijk Nederlands Instituut van Ingenieurs. Toch was hij primair een werker in de stilte, die niet zozeer naar buiten zich manifesteerde. Hij kon erg verstrooid zijn. Van hem gaat de anecdote dat hij (op Schouwen) klaag de over een pijnlijke teen. Doe dan je schoen eens uit. En ja daar kwam een dode muis uit de punt van de schoen. Jo Dronkers bleef een eenvoudige Zeeuw, die graag naarzijn eigen provin cie terugkwam. Toen zijn moeder nog leefde, trof ik hem nog al eens als hij mijn vader - de dijkgraaf zei hij - op zocht die tegenover zijn moeder en broer woonde. Toen zijn moeder niet meer leefde en ook mijn vader niet meer, kwam hij van zijn broer 's avonds ook altijd naar de „Zandhoeve". Hij ver telde dan graag over zijn adviezen bui tenslands en de problemen die hij daar ontmoette. Zo heeft hij bijvoorbeeld in India zijn ervaringen te berde kunnen brengen en zeker niet het minst ook in de Verenigde Staten. Apart dient ge noemd zijn advieswerk in Venetië. Zijn Italiaanse vrienden getuigden daarvan bij zijn dood in een ongemeen hartelijke en waarderende brief aan zijn vrouw. Nederlandse Waterstaatpioniers - Dronkers bewees dat eens te meer - dragen zo hun kennis uit over de gehele wereld. De mooiste beloning voor zo wel levenden als hen die verscheiden zijn, zou zijn dat straks, het Deltaplan afgesloten, kennis en materiaal hun weg verder over de gehele wereld zou den weten te vinden, bekroond door de vaderlandse vlag. Enige literatuur: M. P. de Bruin: „Abraham Caland" (Waterbouw kundig Tijdschrift O.T.A.R., juli 1951). Ir. P. v. d. Burgh: „Andries Vierlingh, een ten on rechte in vergetelheid geraakt Waterschapsman" (Waterschapsbelangen, 5 oktober 1977). Ir. H. E. Ferguson e.a.: „In memoriam dr. J. J. Dron kers" (De Ingenieur 85, no. 23). L. E. Harris: „Vermuijden and the Fens" (Londen 1953). Dr. J. de Hullu: „Uit het leven van den Cadzand- schen landbouwer in vroeger dagen" (Oostburg 1937). J. Korthals Altes: „Sir Cornelius Vermuijden" (Den Haag 1925). Prof. dr. J. Lindeboom: „Canvey Island" (Vrije Ge luiden 1953). H. E. Waterbolk e.a.: „Visies op Cats en zijn tijd" (Bulletin Nehallennia no. 28, 1978). W. E. P. van IJsseldijk: „Oude boerderijen in Zee land", Nisse 1 975. Zeeuwse Encyclopedie 1982/83.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 7