de verhouding van zeeland tot de protestanten van de XVIe tot de XlXe eeuw (II)
67
slotte niet langer en nodigen de syno
den (provinciale) uit zich van dergelijke
remonstranties te onthouden en met
een gevoel van eigen waarde verklaren
zij dat men vertrouwen mag hebben op
de ijver der autoriteiten. (11 maart
1656).
De Staten van Zeeland hebben langer
geduld gehad met de klachten van pre
dikanten en classes over de lankmoe
digheid waarmee zij in deze provincie
de rooms-katholieken maar lieten be
gaan. Het is ook wel te begrijpen dat het
tot 1 3 sept. 1 681 duurde eer de Staten
van zich afbeten want, zoals reeds eer
der gezegd: Zeeland was meer intensief
betrokken bij hetgeen er met de protes
tanten in Vlaanderen gebeurde dan dat
met Holland het geval was. Wanneer de
protestanten in Vlaanderen het leven
onmogelijk werd gemaakt door de
overheden, waarachter meestel de
geestelijkheid stond, gevoelde men dat
hier als iets wat hun broeders geloofs
genoten werd aangedaan. Hoeveel
vluchtelingen en verbanden zijn hier
niet terecht gekomen. De namen die ve
le Zeeuwen nu nog dragen, verraden
nog steeds hun zuidelijke afkomst.
Maar eindelijk was het ook hier voor de
Staten genoeg. Op 13 sept. 1681 ne
men zij de navolgende resolutie aan:
„Dat men alle voorsichtigheyt en mode
ratie (matiging) in de zaken van de pa
pisten binnen dese Provintie moet han
delen en tragten haar eerder door goe
de exempelen, vriendelijke conversatie
en zachtmoedige onderrigtinge te win
nen als door scherpe reden en actiën te
verbitteren en also uit dese Provintie
naar veel meerder vrijheid voor haren
Godsdienst te doen verheijsen (opei
sen), als wel hier geconniveert (ooglui
kend toegestaan) wordt; het welck in-
sonderheid op de predikstoelen moet
worden vermijt en de gemeinte en inge-
setenen door aenhitsingen tegens de
voornoemde papisten niet gaande ge
maakt, opdat daardoor geen occasie
mag worden gegeven, dat honderden
huijsen of menschen zouden geslagen,
en zodanige extremiteiten begaan wor
den die de goede Religie ons verwante
elders bitterlijk zoude mogen vergolden
en also in plaats van eenig soulaas en
verligtinge meer quaad van hier komen
te ontfangen".
Ook uit deze resolutie, waarmee de pre
dikanten in Zeeland het konden doen,
blijkt dat er, noodgedwongen dan mis
schien, een andere sfeer op reilgieus
gebied zich begint af te tekenen tussen
de twee gescheiden Nederlanden.
Daarmee is geen godsdienstvrijheid be
reikt, bij lange na niet. Na 1 700 zal blij
ken dat zelfs gewetensvrijheid in de
Zuidelijke Nederlanden nog een vreemd
artikel is. Maar deze periode vanaf de
vrede van Munster overziende, kunnen
we begrijpen dat in het dekenaat Ronse
het getal van de non-communicanten
toenam van 1.5 pet tot 9.1 6 pet.
Wanneer na de Spaanse Successieoor
log Frankrijk en de Republiek der Vere
nigde Provincies te Utrecht onderhan
delingen beginnen over de vrede en
wanneer men enige jaren later bepalin
gen gaat opstellen voor het barrière-
tractaat met keizer Karele VI van Oos
tenrijk, kon men het weer moeilijk eens
worden op het punt van de godsdienst.
De Oostenrijkse keizer eist vrijheid voor
de rooms-katholieken in de gebieden
die beheerst worden door de Staten Ge
neraal. Maar deze eisen dan dezelfde
rechten voorde protestanten die wonen
in de Zuidelijke Nederlanden. Zelfs vrij
heid van geweten kan er bij de keizer
niet af. En dan komt men, zonder dat het
in de verdragen officieel wordt vastge
legd, of maar enigszins omschreven, te
recht bij de formule: „en wat betreft de
religie— alle zaken zullen blijven op
dezelfde voet als zij waren gedurende
de regering van koning Karei II glorieu-
se memoire".
Deze formule noopt ons na te gaan hoe
de zaken op godsdienstig gebied ston
den ten tijde van deze vorst en vooral
hoe het stond met de protestanten in de
Spaanse Nederlanden. Na de vrede van
Munster is er officieel niets veranderd,
maar praktisch, zoals we hebben ge
zien, is er wél het een en ander veran
derd. Die verandering werd vastgek
noopt aan art. 19 van de vrede van
Munster, dat de onderdanen van de
twee partijen, wat ook hun religie moge
zijn, vrij van het ene land in het andere
kunnen gaan om daar hun koopman
schap te bedrijven, mits zij geen schan
daal veroorzaken tegenover de religie
die niet de hunne is.
Deze kleine concessie had tot gevolg
dat het protestantisme weer enigszins
opleefde, evenals dat het geval was ge
weest na het sluiten van het Twaalf-ja
rig Bestand. Vooral in Gent en omge
ving ging men dit bemerken. Deze ont
wikkeling was voor Karei II de aanlei
ding om op 1 1 dec. 1 657 een brief om
inlichtingen te schrijven aan de Raad
van Vlaanderen.
Het gereformeerd protestantisme trad
in deze tijd meer in de openbaarheid. Te
Maeter had men, zo ongeveer deze tijd,
een graanschuurveranderd in een tem
pel. Deze is wel niet lang in gebruik ge
weest, maar het feit dat men hiertoe
durfde over te gaan, is toch tekenend.
Bovendien wisten de protestanten in
deze jaren heel goed waar ze met hun
klachten terecht konden en menige
klacht is via Zeeland terecht gekomen
bij de Staten Generaal of bij de Holland
se Administratie van Vlaanderen. Dan
werd er een dreigende brief geschreven
naar de Spaanse gouverneur dat, indien
het niet veranderde, men evenzo zou
doen met de rooms-katholieken in de
Verenigde Provincies. Gewoonlijk hielp
dat wel.
Karei II betoogde in zijn brief dat men
ten onrechte art. 1 9 van het verdrag van
Munster aanhaalde, waar hij gelijk aan
had. Nooit was het plakkaat van 1 609
herroepen. De bisschoppen hebben en
behouden het recht allen te citeren, al
len die niet uitoefenen het heilig katho
liek geloof. Hij verbergt zijn woede niet
over het feit dat protestanten in Sas van
Gent burger worden en daar hun huwe
lijk laten sluiten. Maar wat helpt hem dit
alles?
Na 1 672, toen de Franse legers over de
spaanse Nederlanden heenliepen en de
Republiek der Verenigde Provincies
ernstig bedreigden, en na de vrede van
Nijmegen in 1 678, begint er een nieu
we periode van verval voor Spanje. Men
vraagt zich af of er nog wel een regering
in Brussel is. De hertog van Parma (een
zoon van de bekende) die Spaans land
voogd wordt, kan de zaken niet aan en
liet ze lopen zoals ze liepen. Het gevolg
is dat de provinciale en stedelijke over
heden en magistraten, deden wat goed
was in hun ogen. Prins Willem III ging in
1691 van Spanje een sterker bestuur
eisen. „Maximiliaan Emanuel, een
schoonzoon van de Oostenrijkse keizer
Leopold I, werd landvoogd en deed op
26 maart 1 692 zijn inkomst in Brussel,
onder algemene vreugde van het ver-