„zonneveld" 1909-1984 94 met een buitenrolstoel, en elektronisch bestuurd, had immers steeds een sanatorium- school gehad en sinds enige tijd enkele Mytylklasjes. Toch waren ertoen al eni ge jonge kinderen aanwezig die wel in tensieve behandeling nodig hadden, maar later toch bleken eigenlijk geen onderwijs te kunnen volgen. Deze groep is steeds deel blijven uitmaken van het totale patiëntenbestand van „Zonneveld", omdat ze in andere secto ren van hulpverlening (de zwakzinni genzorg) ook niet goed konden worden opgevangen. Zij behoren nu tot de groep die aangeduid wordt als „meer voudig complex gestoorde" (MCG) kin deren. Van de 120 kinderen die door middel van deze enquête opgespoord waren, kwamen er in dat eerste jaar al meteen 30 in „Zonneveld". Veel ouders zagen in dat het thuis houden van deze kinderen toch niet de beste oplossing was, al hadden zij moeite met een interne op name. Dagelijks vervoer was nog niet mogelijk en voor velen zouden de reis tijden ook veel te lang zijn geweest. Ook kinderen met hydrocephalus, spina bifida, epilepsie, spier- en botziekten, MBD enz. konden op „Zonneveld" be handeld worden. Uiteindelijk is er een periode geweest dat in „Zonneveld" wel 90 kinderen op genomen waren. Zij bleven ook lang omdat een woonvorm als „De Schans" in Goes er nog niet was, die later een grote groep jonge volwassenen van „Zonneveld" zou opnemen. Voor de groter wordende groep kinderen werd het oude Zeehospitium steeds minder geschikt, ondanks de uitbreidingen. In 1969 werd eindelijk tot volledige nieuwbouw besloten. In 1 976 wasalles helemaal klaar, behalve de zich steeds uitbreidende Mytylschool waarvan de laatste vleugel (Mavo-afdeling) in 1 980 klaar kwam. Als kinderarts had dokter Roebers steeds zeer directe contacten met de andere kinderartsen in Zeeland. Zo doende werden kinderen vroeg naar hem verwezen. Hij zag ze regelmatig poliklinisch en kon samen met de ou ders het tijdstip bepalen dat eventuele opname echt nodig werd. Sociale facto ren vaak meer dan de ernst van de han dicap speelden daarbij een rol. In de weekends gingen die kinderen meestal naar huis. Behalve het schoolgedeelte bleef „Zon neveld" een „ziekenhuis" in de zin der wet en was dus geen verpleeginrich ting. Later kwam de erkenning als kin- der-revalidatiecentrum. Een groot probleem bij de behandeling was de grote schaarste op de arbeids markt van die dagen. Revalidatieartsen waren er nauwelijks en kwamen alleen „in consult". Medisch gezien was „Zon neveld" dusjarenlang een éénmans-be- drijf, waar wekelijks of maandelijks een revalidatie-arts, een orthopedisch chi rurg of een neuroloog als consulent kwam, maar waar dokter Roebers altijd beschikbaar moest zijn. Ook wat fysio therapeuten, ergotherapeuten en logo pedisten betreft was het toen heel moeilijk voldoende medewerkers te vinden. Pas halverwege de jaren zeventig kreeg „Zonneveld" in de staf de beschikking over de diensten van maatschappelijk werkenden, orthopedagogen, een psy chologe en een revalidatiearts. Door de toename van de diagnostische en behandelingsmogelijkheden ont stond het gevaar dat kinderen, die aan vankelijk te kort kwamen nu bedolven zouden worden onder allerlei vormen van onderzoek en therapie. Vanuit aller lei medische, paramedische en opvoed kundige disciplines stortte men zich op het gehandicapte kind. Het was de tijd van expansie en financiële overvloed. De revalidatie van kinderen zou in echt teamverband moeten gebeuren om een uitgebalanceerd behandelingspakket te behouden, waarin alles, met name het onderwijs, zijn eigen plaats zou moeten hebben. De revalidatiearts moest hierbij als coördinator optreden, maar het „medisch revalidatie-model" kwam onder druk te staan. Bij deze vaak stormachtige ontwikkeling heeft J. Co- zijnsen eerst als adjunct-directeur en later als sociaal-pedagogisch directeur een belangrijke rol gespeeld. Het werd immers toenemend duidelijk dat oefenen, operaties, elektrische rol stoelen en andere medisch-technische hulpmiddelen voor het slagen van een revalidatiebehandeling van kinderen niet de enig noodzakelijke voorwaarden waren. Bij revalidatie gaat het niet al leen om dat deel van het kind dat afwijkt van het normale maar om het „hele kind" met zijn onmogelijkheden maar vooral om zijn mogelijkheden. Uit een recente beschrijving van Cozijn- sen van de periode 1 973-1 983 enkele punten: - „Niet alleen de situatie op „Zonne veld" maar ook de thuissituatie speelt een belangrijke rol. Ouders worden mondiger en de „deskundi-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 14