DE VERHOUDING VAN ZEELAND TOT DE PROTESTANTEN IN VLAANDEREN VAN DE XVIe TOT DE XlXe EEUW (III) S. J. M. Hulsbergen Al spoedig is dit geval in Goes, Middel burg en Den Haag bekend, waar men het natuurlijk opnam voor predikant Cronenborgh. De Staten-Generaal richtten zich tot de regering in Brussel en zo zat de markies van Pré met dit ge val. Deze droeg aan de„FiscauxdeFlan- dre" op een onderzoek in te stellen naar handelingen van de bestuurder van het aartsbisdom. De feiten werden erkend, maar verontschuldigd. De bestuurder was te ver gegaan in zijn ijver door de zweep te gebruiken. De rooms-katho- lieken in Holland zouden er wel weer om moeten lijden. Maar de predikant had zich ten onrechte beroepen op een mandaat van de Staten Generaal en eveneens was onjuist dat hij niets ille gaals deed, terwijl toch het tegenover gestelde duidelijk genoeg was. Het rap port werd besloten dat een vermaning aan de bestuurder voldoende zou zijn. Er werd een, naar hun mening goede raad aan toegevoegd: de regering in Brussel zou er verstandig aan doen de gezant van de Republiek aldaar duide lijk te maken dat hij zijn landgenoten zulke godsdienstige zendingen moest ontraden- Maar met dergelijke vrome vermanin gen was de zaak Cronenborgh nog niet afgelopen. Zo ongeveer twee jaar sleepte deze zich voort. Ze vond haar naspel voor de Raad van State in Brus sel, waarvan melding is gemaakt in de zitting van 30 mei 1 724. Na lang daar over gesproken te hebben, besloot deze Raad het hele dossier te zenden aan de gezant van de Verenigde Provincies om hem aan te tonen dat de klachten van de sectariers duidelijk slecht gefundeerd waren, behalve op één punt. De be stuurder van het aartsbisdom zou een strenge berisping krijgen, omdat hij de predikant geslagen had. Maar een weinig voordien, op 7 maart 1 724, hadden de Staten Generaal een besluit openbaar gemaakt dat de mis sionaire Jezuieten, die zich in Den Bosch gevestigd hadden, buiten het ge bied van de Republiek werden verban nen. De rooms-katholieken, die hier driekwart van de bevolking uitmaak ten, drongen er bij de Staten Generaal op aan op deze beslissing terug te ko men. Zij lieten gelden dat, indien deze maatregel werd gehandhaafd, het getal van de bedienaars van hun eredienst to taal onvoldoende zou zijn. Op 1 5 maart kregen zij ten antwoord dat alle kerken van Den Bosch voor de gelovigen weer geopend zouden zijn, op voorwaarde dat zij van de regering van de Oosten rijkse Nederlanden mildere maatrege len zouden verkrijgen ten gunste van de andersdenkenden in Vlaanderen. De autoriteiten te Brussel zouden zich moeten verbinden de predikanten niet meer te kwellen (tracasser) die van tijd tot tijd hun broeders bezoeken rondom Oudenaarde. Voor het overige, indien men weigerde deze weg te bewande len, zouden de Staten Generaal medo- genloos alle katholieke priesters uit Sas van Gent verbannen. De rooms-katho- lieken van Den Bosch werden dus af hankelijk gesteld van de Raad van State van de Oostenrijkse Nederlanden. Op 5 augustus 1724 verscheen de bestuur der van het aartsbisdom Mechelen, Castelnovo, voor de Raad van State en kreeg daar een strenge berisping voor zijn onbedachtzaam gedrag. „Hij heeft beloofd niet meer zulke buitensporig heden (excès) te zullen begaan". Uit deze twee gevallen met predikanten blijkt dat de druk op de protestanten in Vlaanderen langzamerhand al meer werd verzwaard, maarook hoe er vanuit Zeeland streng op werd gelet wat er met hen gebeurde. We krijgen hier enigszins een indruk hoe de geconsta teerde incidenten verder verliepen. De classes, evenals de Staten van deze provincie kenden een ruime eeuw van verantwoordelijkheid voor deze broe ders mede-gelovigen, die zij indertijd vrijwillig op zich hadden genomen en met wie zij zich verbonden bleven ge voelen. In die jaren 1721-1 722 geschiedde er nog iets dat de gereformeerden in Zee land (daar allereerst) diep heeft ge schokt. En dit geschiedde wederom in de gemeente van de Vlaamse Olijfberg. In een brief doet de kerkeraad van Sas van Gent zijn beklag over het feit dat de protestanten rondom Oudenaarde op nieuw het voorwerp zijn van onrecht vaardige behandeling door de autoritei ten aan de overzijde van de grens. „Zy zyn dagelyks door die van de Roomsge- zinden op allerhande manier gedruckt en vervolght, in soo verre self, dat het te duchten was dat zy in het geheel in kos ten stonden te ondergebraght te wer den, door dien de Roomsgezinden met geweldt de kinderen, die nagelaten wierden van onze geloofsgenoten na haar quamen te nemen, en niet wilden dulden dat door de naastbestaande, schoon by uijtterste wille, of anders on der voogdhijschap van deselve wierden opgequeeckt, doende de kinderen her- doopen en verder in de Roomsche kerk opvoeden, gelyck Haar Hoogh. Mogen de uijt het authenticq instrument, ne vens voorschreve Requeste gevoeght souden kunnen sien". We zullen nu maar het woord geven aan de pastoor van St Maria Horebeke. Hij meldt dan het overlijden van Lieven Pe- de, vijf maanden geleden, en van Petro- nilla Den Bulck, zijn nagelaten weduwe, ongeveer zes weken daarna gestorven, achterlatende zes kinderen. „Eerst den voorseiden pastoir attesteert (verklaart) by desen voor de waerheydt, dat den jonghsten kinde, daer van de voorseide weduwe in den kinderbedde van is overleden, acht a thien daghen naert'o- verleyden van de selve moeder ghe- doopt te hebben, op conditie, mits niet kennelyck synde iemandt in de paro chie te vermoghen doopen; ende tselve t'observeren (in acht nemen) int regard van kinderen die doore vroevrauwen mochten ghedoopt syn, volghens den Pastorael". Voorts verklaart de pastoor dat de Meyer en Schepenen van St. Maria Horebeke, zodra hun dit sterven ter ore wasgekomen, „over deselve (zes kinde ren) vooghden ghecreert hebben", een oud-oom van vaderszijde en een inwo ner van deze parochie voor moederszij de, „wesende de naeste ende bequaem- ste van de Roomsche catholique Reli gie, ghelyck gheuseert wordt, in dier- ghelyck cas, te doen ende stellen." Volgens een ander rapport over deze zaak is er, wat de voogdij betreft „ge- handelt volgens usantie". Nadrukkelijk wordt daarin gezegd dat de pastoor met de benoeming van de voogden niets te maken heeft gehad. Dat „volgens usan tie" en „ghelyck gheuseert" zal wel be tekenen dat het niet anders kon, vol gens de wetten van het land, zij het dan misschien de ongeschreven wetten. De Fiscaux van de Raad van Vlaanderen bevestigen vervolgens in het rapport (wat onjuist is, tekent E. Hubert hierbij aan) dat bijna alle protestanten afval-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 12