de verhouding van zeeland tot de protestanten in Vlaanderen van de XVIe tot de XlXe eeuw (III) 137
ligen zijn of kinderen van hen, die vroe
ger al bedorven maren. De waarheid is,
dat behalve zeer zeldzame uitzonderin
gen, deze dissidenten behoren totfami-
lies die voor meer dan een eeuw zijn
overgegaan naar het calvinisme.
Deze zes minderjarige kinderen worden
nu opgevoed in de rooms-katholieke
godsdienst, tot dat zij de leeftijd heb
ben bereikt van de jaren des onder
scheids. Dan is het hen geoorloofd zelf
vrij te beslissen. Ze voegen er aan toe
dat dit ook zo geschiedt in de Repu
bliek, wat later door de Staten-Generaal
ten sterkste wordt ontkend. Dit schrijft
de overheid van St. Maria Horebeke.
Nu zij toch aan het schrijven is, wil ze
nog wel het een en ander kwijt, wat haar
hoog in de keel zit, namelijk dat de
geadministreerde protestanten, het
burgerschap van Sas van Gent bezitten,
„hetgeen niet overeenkomt met de ge
hoorzaamheid aan de keizer."
En passant tekent zij hierbij ook aan be
zwaren te hebben tegen de naam „kerk
onder het kruis", welke naam door deze
dissidenten telkens weer wordt ge
bruikt. Deze naam zou dan betekenen
dat zij het doel wit zijn van vervolgingen,
hetgeen bezijden de waarheid is. Maar
hoe dan ook, het gevolg is weer ge
weest dat de kerken van Sas van Gent
en omgeving werden gesloten, zodat de
rooms-katholieken het ook over de
grens moesten zoeken voor hun ere
dienst. Zo is het voortgegaan in de 1 8e
eeuw, zij het in mindere mate als in de
jaren twintig. De betekenis van Sas van
Gent voor de protestanten in Vlaande
ren is belangrijk geweest. Het zou, ge
loof ik, de moeite waard zijn het archief
van de kerkeraad, zo dit nog aanwezig
is, na te gaan.
Na 1 724 lijkt het enige jaren rustig te
zijn bij de protestanten van de Vaamse
Olijfberg. Er zijn tenminste geen docu
menten uit deze tijd ons onder ogen ge
komen die een andere indruk geven. De
regering in Brussel was er ook niet zo
happig op het beleid van de aartsbis
schop en de plaatselijke overheden te
steunen. En terecht, want dan kon ze
rekenen op tegenmaatregelen van de
zijde der Republiek.
Daar kwam nog bij dat de regering in
Brussel het veel te druk had met haar
strijd tegen het Jansenisme. Juist in de
Oostenrijkse Nederlanden beleefde
dezestroming in de kerk van Romehaar
grootste crisis. Maar dit valt buiten ons
onderwerp, behalve dat misschien
mede daardoor de protestanten enige
jaren rust hebben gekend.
In deze jaren was Maria Elisabeth van
Hongarije, een zuster van Keizer Karei
VI, landvoogdes over de Nederlanden
geworden en het heeft niet aan haarge-
legen - schrijft Pirenne - dat de onder
gang van het Jansenisme niet werd ge
volgd door een uitroeiing van het prote
stantisme. Daardoor zou de zegepraal
van haar kerk in de Oostenrijkse Neder
landen volkomen zijn geweest. In E. Hu-
bert: „Etude sur la condition des prote
stants en Belgiquedepuis Charles V jus-
qu'a Joseph II", laat de schrijver een do
cument afdrukken dat in 1734 is opge
steld. We volgen de korte inhoud van
Pirenne. Dit edict „strafte met boete of
verbanning, al degenen die voortaan de
sacramenten niet zouden gebruiken,
die slechte boeken zouden lezen of ver
kopen, psalmen zingen, geheime ver
gaderingen bijwonen of gemengde hu
welijken aangaan." Verbeurte van lijf en
goed dreigde de „hardnekkige ketters"
en het vuur de wederafvalligen. Wie
denkt er hier niet aan de plakkaten
tegen de ketterij van Karei V en Phi
lips II? Het is ook niet zo vreemd dat in
deze tijd die gedachten weer opkomen
en in een edict worden verwerkt, want
de geestelijkheid in de Oostenrijkse
Nederlanden voelde zich weer ge
steund door de regering in Brussel en ze
werd niet moe er aan te herinneren dat
de plakkaten van vroeger, inclusief die
van Albertus en Isabella nooit waren in
getrokken en daarom nog altijd geldig
heid hadden. Blijkbaar vonden ze met
deze gedachte gehoor bij de landvoog
des.
Dit ontwerp-edict heeft de landvoog
des hier en daar rondgezonden ter
beoordeling en het neergelegd in haar
Private Raad. Daar was men zo verstan
dig dit niet te accepteren. „De vreed
zame afgescheidenen in ettelijke dor
pen rechtvaardigen geensins het ver-
achterd fanatisme van de landvoog
des", tekent Pirenne hierbij aan en hij
deelt mee dat dit edict begraven bleef in
het archief van de Private Raad en de
protestanten leefden voort zoals zij
sedert het einde van de 1 6e eeuw ge
leefd hadden, d.w.z. zonder wettelijke
toelating, doch feitelijk gedoogd, op
voorwaarden dat zij voor hun geloof
niet ijverden en geen proselieten trach
ten te maken.
Voor deze periode moeten we, in ver
band met ons onderwerp, ook wel iets
zeggen over de barrière-steden. Reeds
in 1 697, bij de vrede van Rijswijk, kreeg
de Republiek het recht bezettingen te
leggen in belangrijke steden langs de
grens met Frankrijk. Daaronder was ook
Oudenaarde. Na de dood van Karei II
rukten al spoedig Franse troepen de
Zuidelijke Nederlanden binnen. De
staatse troepen werden ontwapend.
Met één slag waren de Staten-Generaal
hun barrière kwijt.
Op 15 november 1715 kreeg de Re
publiek, bij het eerste barrière-tractaat,
het recht bezettingen te leggen in de
vestingen Namen, Doornik, Meenen,
Veurne, Waasten (Warneton), Yperen,
het fort Knokke, terwijl Dendermonde
moest worden gedeeld met de Oosten
rijkse bezetting. We hebben gezien dat
door die barrière-bezettingen de laten
te protestanten in die omgeving weer
voor de dag kwamen. Toch moeten we
zeggen dat die Hollandse bezettingen
het protestantisme in de Oostenrijkse
Nederlanden meer kwaad dan goed
hebben gedaan. De bevolking gevoelde
die bezettingen niet als een bescher
ming, maar als een onderwerping aan
de protestantse Republiek. Alles ging in
tegen de geest waarin de bevolking was
opgevoed, die van de contra-reforma
tie. De reguliere en seculiere geestelijk
heid werd niet moe de bevolking op te
zwepen tegen de ketterse troepen aan
de zuidelijke grenzen van hun landen.
En dan moesten zij zelf ook nog die be
zettingen betalen. Jaarlijks verteerden
die troepen (30.000-35.000 man)
1.200.000 florijnen, een derdedeel van
de inkomsten van de Oostenrijke Ne
derlanden; een gemakkelijk object tot
ophitsing. De bisschoppen kregen
steeds meer invloed en zij zorgden er
angstvallig voor dat het rooms-katholi-
cisme de enige godsdienst in den lande
bleef.
Zeeland was, als één van de zeven pro
vinciën, bij deze barrière betrokken.
Maar buiten deze algemene medever
antwoordelijkheid, was ervoor de gere
formeerde kerk in Zeeland nog een bij
zondere band met die barrière-garni-