ZUIDWEST-NEDERLAND ONTSLOTEN
Drs. M. A. Mentzel
Veranderingen in visie en beleid ten aanzien van de
openluchtrecreatie in Zeeland
Er zijn maar weinig momenten na 1945 dat Zuidwest-Nederland centraal in de plano
logische belangstelling staat. Na de watersnoodramp van 1953 heeft dit deel van
Nederland door de talrijke waterstaatswerken een fundamenteel ander aanzien gekre
gen, maar men kan meen ik niet beweren dat het ruimtelijk beleid met betrekking tot
Zeeland in de landelijke politiek voortdurend veel aandacht heeft gekregen. Eén
moment springt er duidelijk uit. Dat is in 1971wanneer de nota van de Rijksplanolo
gische Commissie „De ontwikkeling van Zuidwest-Nederland" verschijnt. De planolo
gisch georiënteerde interesse voor dit landsdeel lijkt op een hoogtepunt te zijn.
Welke beleidsstukken die het planologisch beleid met betrekking tot Zuidwest-Neder
land tot onderwerp hadden zijn op rijksniveau verschenen? Om deze vraag te beant
woorden geef ik een kort overzicht dat begint bij een 35 bladzijden tellende brochure
uit 1956 en dat eindigt ergens in het notatijdperk van de jaren 70. ik iet hierbij in
hoofdzaak op de aandacht die in de loop der jaren naar de openluchtrecreatie als
onderdeel van het ruimtelijk beleid is uitgegaan.
De eerste duidelijk herkenbare stap die
in het na-oorlogse Den Haag op weg
naar een ruimtelijk beleid werd gezet is
de brochure „Het Westen en overig Ne
derland. De ontwikkeling van de gebie
den buiten het Westen des Lands
(1956)". In deze gezamenlijke uitgave
van de Rijksdienst voor het Nationale
Plan en het Centraal Planbureau isZuid-
west-Nederland overigens nauwelijks
voorwerp van behandeling. Merkwaar
dig is het ontbreken van elke aandacht
voorde betekenis in de toekomst van de
Deltawerken voor de ontwikkeling van
Zuidwest-Nederland. De brochure telt
zes paragrafen. In de vierde paragraaf
Problemen lezen we de conclusie: „Het
Westen is bezig een overmatig deel van
de economie, sociale en culturele
krachten van het land tot zich te trek
ken. Dit werkt door op alle levensgebie
den(29). In de laatste paragraaf
Samenvatting wordt cursief gesteldIn
de eerste plaats is echter nodig dat het
stimuleren van nieuwe bestaansbron-
nen buiten het Westen ter wille van een
betere bevolkingsspreiding als leidende
gedachte wordt aanvaard.(34).
Ik denk dat men mag zeggen dat in deze
laatste jaren van de wederopbouwperio
de de belangstelling nog niet uitgaat
naar min of meer „luxe" zaken als open
luchtrecreatie of vakantiebesteding in
dunbevolkte landsdelen. Midden jaren
vijftig tekent zich echter langzaam een
wijziging af. We zien dat in de één blad
zij dikkere nota „De ontwikkeling van
het Westen des Lands". Volgens het ti
telblad werd deze nota (36 bladzijden
dik) in 1958 door de Rijksdienst voor
het Nationale Plan uitgebracht, maar
was zij opgestart door een „Werkcom-
missie Westen des Lands" uit de Vaste
Commissie. (Deze Vaste Commissie
werd bij de wijziging van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening in 1965 veran
derd in „Rijksplanologische Commis
sie" en is de voornaamste ambtelijke
planologische adviescommissie van de
Minister voor Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening.)
De nota bevat nu ook een hoofdstuk ge
wijd aan Recreatie, waarin - in één
adem - de „Zuiderzee- en Deltawer
ken" worden behandeld. In de betref
fende alinea deelt de Werkcommissie
mee: „Van nog groter betekenis belooft
de bijdrage van de Deltawerken te wor
den. De bestaande recreatiegebieden
aan het strand endeduinenkunnenmet
de nieuw te scheppen mogelijkheden in
de afgesloten zeearmen worden opge
nomen in een rijk geschakeerd geheel,
als het ware voor de deur van het dicht
bevolkte deel van de Randstad." (27,
curs. MM). De beeldspraak is weliswaar
fraai, maar onderschat onzes inziens de
problemen van de verkeersverbindin
gen. Ook het toekomstbeeld, dat wordt
ontvouwd in hoofdstuk 8 „Ontwikke
lingsschema voor 1 980", is weinig kri
tisch ten aanzien van de gevolgen van
de daar gepresenteerde expansiege
dachte. „De grondgedachten waaraan
op de overzichtskaart vorm is gege
ven", heet het op bladzij 32, „komen in
grote trekken neer op expansie van de
Randstad naar buiten; dus afleiding van
de „overloop" zo veel mogelijk naar
Noord-Holland benoorden het Noord
zeekanaal, de IJsselmeerpo/ders, de Gel
derse Vallei en het Deltagebied. (curs.
MM).
Bij de nota behoort een omvangrijke
Toelichting van 161 bladzijden. Op de
invloed van de Deltawerken wordt
evenwel niet ingegaan. De enige passa
ge die ik aantrof is opgenomen in
hoofdstuk 7 met de voor die tijd type
rende titel Natuurbescherming, recrea
tie, vreemdelingenverkeer. Zij is in vrij
wel dezelfde woorden gesteld als de
passage in de nota, is ook aan Zuider
zeewerken en Deltawerken gewijd en
eindigt met de opmerking: een uit
gestrekt rijk geschakeerd geheel, ge
makkelijk in het bereik van het dichtbe
volkte deel van de Randstad." (curs.
MM). Op de vraag of dit „uitgestrekt ge
heel" gemakkelijk voor het dichtbe
volkte deel" der Randstad bereikbaar is,
wil ik later terugkomen.
De jaren van groei
Een volgend planologisch beleidsstuk
is de Nota inzake de ruimtelijke ordening
in Nederland (1960). De nota vloeit
voort uit een op 1 1 december 1 957 met
unanieme stem aangenomen motie-
Andriessen c.s. Daarin wordt naar aan
leiding van de brochure „Het Westen en
overig Nederland" verzocht „meer in
zicht" in de „hierbij betrokken actuele
en diep ingrijpende problemen".
Minister J. van Aartsen zet in deze „eer
ste" nota over de ruimtelijke ordening
de lijn van de nota over het Westen des
Lands voort: „Het is een gelukkige om
standigheid, dat de Zuiderzeewerken
en de Deltawerken elk op hun wijze
nieuwe mogelijkheden voor de uit-
waartse ontwikkeling van de Randstad
helpen scheppen." (90).
Wat de recreatie in Zuidwest-Neder
land betreft komen slechts enkele kwa
litatieve aanduidingen voor. Bijvoor
beeld op blz. 95: „De aanleg van het re
creatiegebied de Brielse Maas, het Ve-
luwemeer langs Oostelijk Flevoland, de
denkbeelden voor het Drie-Eilanden
plan (nl. Noord- en Zuid-Beveland en
Walcheren), de Grevelingen en andere
dergelijke gebieden mogen hier ge
noemd worden als toonbeelden van een
ontwikkeling, die op veel plaatsen van
ons land mogelijk en nodig is."
Dit citaat stamt uit het vierde hoofdstuk
dat de „Hoofdlijnen voor de gewenste
ruimtelijke ontwikkeling van Neder
land" behandelt. Als andere „hoofdlijn"
wordt een betere verbinding met de
Randstad genoemd, te realiseren via de