zuidwest-nederland ontsloten
148
Rijksplanologische Commissie beslo
ten tot de opstelling van dit rapportover
de ontwikkeling van Zuidwest-Neder
land. De voorbereiding daarvan werd in
handen gelegd van de Werkcommissie
Deltagebied." (curs. MM).
De opbouw van de 1 52 bladzijden tel
lende nota is in vijf delen waarin „karak
ter van het rapport", „huidige situatie
en de te verwachten ontwikkelingen op
korte termijn", „modellen van het ont
wikkelingsbeleid", „ruimtelijke hoofd
structuur" en „conclusies voor de jaren
zeventig" worden behandeld. Als voor
zitter van de Werkcommissie Deltage
bied fungeerde ir. J. van de Kerk (Direc
teur-Generaal van de Rijkswaterstaat),
als secretaris ir. Th. Quené (Directeur
van de Rijksplanologische Dienst, te
vens Directeur-Generaal voor de Ruim
telijke Ordening) en ir. K. F. Valken
(Hoofd van de Hoofdafdeling Scheep
vaartwegen en Havens van de Rijkswa
terstaat). Deze Werkcommissie bereid
de het rapport voor. Quené had enige
jaren daarvoor een belangrijk aandeel
in de Tweede nota overde ruimtelijke or
dening.
Drie modellen zijn voor de ontwikkeling
van Zuidwest-Nederland uitgewerkt:
een economisch, een sociaal-cultureel
en een milieumodel.
Als een van de conclusies met betrek
king tot de ruimtelijke hoofdstructuur
wordt een „hoefijzervormige hoofds
tructuur" aanbevolen: een verstedelij
king die zich concentreert in het noor
delijke Deltagebied, de as Rotterdam-
Antwerpen en langs het Scheldebek-
ken. Het daarbinnen gelegen centrale
Deltagebied zou dan een open gebied
blijven, waarin afwisselend de land
bouw, de recreatie en het natuurbe
houd de hoofdfuncties vervullen (1 24).
Het valt op dat de te verwachten ont
wikkelingen inzake de openluchtre
creatie niet afzonderlijk zijn behandeld.
Wel zijn er kleine passages gewijd aan
de recreatieve functies in de vijf deelge
bieden van Zuidwest-Nederland: Rot
terdam en omgeving, Midden-Delta
tussen Haringvliet en Oosterschelde,
Walcheren en de Bevelanden, Zeeuws-
Vlaanderen en West-Brabant.
De Derde nota over de Ruimtelijke Orde
ning, eerste deel Oriënteringsnota,
wordt 28 december 1 973 door minister
J. P. A. Gruijters uitgebracht. Na deze
„deelnota" volgen nog twee delen: de
Verstedelijkingsnota (1 976) en de Nota
Landelijke Gebieden (1977). De be
leidsvoornemens van de Derde nota be
slaan daarmee plus minus 600 bladzij
den. Voor bepaalde onderdelen van het
ruimtelijk beleid worden bovendien
structuurschema's uitgebracht. Aan
gaande het onderwerp dat ons bezig
houdt noem ik het structuurschema
Verkeer en Vervoer [\n 1977 versche
nen) en het schema Openluchtrecreatie
(1981).
In de Oriënteringsnota (1 24 blz.) komt
het Deltagebied ter sprake wanneer de
Ruimtelijke structuur en de Hoofdlijnen
van beleid een uiteenzetting krijgen. Op
bladzij 68 wordt het landelijk gebied
van Zuidwest-Nederland behandeld:
„Het planologisch beleid met betrek
king tot het internationale en binnen
landse toerisme is gericht op de bevor
dering van de ruimtelijke spreiding van
het toeristenverkeer. De beoogde
spreiding wordt zowel gediend door de
ontwikkeling van nog geheel voor het
toerisme te ontsluiten gebieden, als
door de verdere ontplooiing van reeds
bestaande toeristengebieden. Wat de
nog te ontsluiten gebieden betreft gel
den het Lauwersmeergebied en het
Grevelingenbekken als belangrijke
voorbeelden." (curs. MM).
Naar de RPC-nota uit 1 971 wordt drie
maal verwezen. De eerste keer wanneer
ervoor wordt gepleit „de hoofdlijnen
van het te voeren ruimtelijk beleid"
evenwichtig af te wegen, „in het voet
spoor van de benaderingswijze van het
rapport De ontwikkeling van Zuidwest-
Nederland" (blz. 33). Vervolgens wordt
bij het rapport aangeknoopt wanneer
betreffende het spreidingsbeleid de op
merking wordt gemaakt dat „ook het
zuidwesten bij het uitstral/ngsbeleideen
rol (kan) spelen" (blz. 45). En tenslotte
duikt het rapport op in een aparte para
graaf over „de economische groei en
het leefklimaat". Er wordt een pluimpje
uitgedeeld: het is „het eerste planologi
sche rapport op nationaal niveau dat
een duidelijke kentering te zien gaf"
(blz. 82).
In het kort is zo geschetst hoe de rijks
planologen in vijf nota's en een brochu
re aandacht besteden aan het landsdeel
Zuidwest-Nederland. Een belangrijk
omslagpunt blijkt het jaar 1 965 te zijn.
Dat is het moment dat de provincieZee-
land, sedert decennia gewend aan ver-
trekoverschotten op de migratiebalans,
voor het eerst meer „vestiging" dan
„vertrek" in de bevolkingsstatistiek
afleest. Dit houdt vanzelfsprekend ver
band met een betere bereikbaarheid
van dit gebied die in het kader van de
Deltawerken in de loop van de jaren 60
gestalte begint te krijgen: de openstel
ling van de Grevelingendam en de Zee-
landbrug tussen Schouwen-Duiveland
en Noord-Beveland in 1965 kan men
als een draaipunt zien.
Enige literatuur niet in de tekst genoemd:
M. C. Verburg, „Afsluiting der zeegaten", in: Socia
lisme en Democratie, augustus 1954.
De Nederlandse Delta, uitgave van Natuur en Tech
niek e.a., oktober 1 982.
Stedebouw en Volkshuisvesting, Zeelandnummer,
november/december 1964.
C. de Schipper, „Het recreatiebeleid van de over
heid", in: Zeeuws Tijdschrift 17(1 967) 2.
Zeeuws Tijdschrift, bijzonder nummer „25 jaar pla
nologie in Zeeland", 18 (1968) 6.