windturbines in het zeeuwse landschap 127 Windturbine bij industriebebouwing in Sloegebied. ir. M. v. Oosten-Snoek is als land schapsarchitecte werkzaam bij het adviesbureau Ruimtelijk Beleid, Or dening en Inrichting (R.B.O.I.) te Middelburg, waar zij nauw betrok ken is bij het vervaardigen van zoge naamde zöneringskaarten voor windturbines ten behoeve van een aantal gemeenten in Zeeland. landschap wordt ervaren. De bedoelde inrichting van het land schap kan bereikt worden door bij de plaatskeuze rekening te houden met de volgende aspecten: - windturbines en elektriciteitsver bruik hebben te maken met mense lijke activiteiten in de meest brede zin van het woord (bewoning, be drijven, polderbemaling). Windtur bines zullen daar geplaatst moeten worden, waar die relatie duidelijk en goed te begrijpen is, dus in het alge meen bij bebouwing; - er zal een verband moeten bestaan tussen de benodigde energie ener zijds en de op te wekken energie an derzijds. In zijn algemeenheid komt het er op neer, dat bij woningen e.d. een kleine en bij bedrijven een gro tere windturbine of meerdere turbi nes voor zullen kunnen komen; - er zal een relatie moeten bestaan tussen de turbine en de omringende elementen in het landschap. Dit heeft te maken met de verhouding tussen de hoogte van de turbine en de omringende landschapselemen ten (bebouwing, beplanting) en de onderlinge afstand tussen enkele of groepen windturbines. In het rap port „Windenergie in Zeeland" wordt gesteld, dat wanneer wind turbines niet hoger zijn dan 30 a 35 m er sprake is van een relatie met overige landschapselementen zoals bebouwing, bomen, hoogspan ningsleidingen e.d. De landschaps studie in de „Windwijzer" resulteert in de aanbeveling de onderlinge af stand van windturbines, geplaatst bij bebouwing, niet kleinerte maken dan 180 m, zodat voorkomen wordt, dat een „windturbine-land schap" ontstaat.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 3