DE OVERGANG VAN DE ARNEMUIDSE GARNALENVISSERS
NAAR VLISSINGEN NA DE AFSLUITING VAN HET SLOE IN 1871
J. L. van Leeuwen
In 1842 werd een jonge onderwijzer,
Pieter Kwekkeboom, benoemd tot
hoofd der gemeenteschool te Arnemui-
den, op sterke aandrang van de school
opziener. In Haarlem had hij vier jaar
met lof gestudeerd op de bekende
kweekschool, waar P. J. Prinsen (1777-
1854) directeur was. Deze heeft een
verbeterde leesplank ingevoerd. Prin
sen was zeer gesteld op Kwekkeboom.
Geboren in Brigdamme en opgevoed in
Westkapelle, werd hij om zijn kennis en
zijn krachtige persoonlijkheid zeer ge
schikt geacht de school in Arnemuiden
te leiden bij de toen zo rumoerige kin
deren. Zijn oude voorganger had geen
kans gezien enige orde te scheppen on
der bij de schoolkinderen bestaande
chaotische gedragingen.
F. Nagtglas geeft aan de hand van een
uitvoerige levensbeschrijving van P.
Kwekkeboom door Mde Mol Az.een
overzicht van diens leven als onderwij
zer in Arnemuiden. Hij schetst de school
als een broeinest van onzedelijkheid,
onzindelijkheid en verdierlijking, in
1 842. Hij vertelt dat „het schooltje vrij
wel bezet was met leerlingen, die ge
woonlijk zulk een hels lawaai maakten,
dat nu en dan voorbijgangers zich ge
dwongen voelden om den meester bij te
staan in het beteugelen van den woe-
sten troep meerendeels onbeschofte,
vuile, havelooze kinderen, wier vaders
op zee zwalkten en wier moeders dag
aan dag barrevoets door het land (van
Walcheren) zwierven, om als visch-
ventsters den kost op te halen".
Zó was de toestand toen Pieter Kwek
keboom in Arnemuiden kwam. Hij
slaagde er spoedig in orde in deze ban
deloze toestand te scheppen. Toen Pie
ter Kwekkeboom na 44 dienstjaren in
1 886 ontslag moest nemen was „men
werkelijk versteld over de omkeering
door één man teweeggebracht".
Arnemuiden bestond in de 1 9e eeuw uit
een grotendeels verarmde bevolking.
Het dorp met 1811 inwoners in 1 880
kon dikwijls geen huisarts ter plaatse
voldoende inkomsten bieden. De vis
sersbevolking zal zich dan beholpen
hebben met zelf gewonnen pijlstaart
olie voor kneuzingen, en wat huismid
deltjes. In 1 857 telde het een honderd
tal primitieve Noordzeevissers, die met
1 1 bezaanschuiten2), 1 kotteren enke
le grote zeilsloepen zeereizen maakten
op de Noordzee. Van de belangrijke
handel was slechts de Noordzeevisserij
overgebleven, en de kleine kustvisserij,
met hoogaarzen uitgeoefend, als voor
naamste middel van bestaan. De mon
dingen van de Ooster- en Westerschel-
de waren in de 1 9e eeuw rijke visgron
den. De zware Noordzeevisserij was
gaandeweg vervangen door de visserij
op garnalen. Deze kon bedreven wor
den met kleine, houten hoogaarzen,
langs de kusten en de banken. Het was
bovendien een gemakkelijker dagvisse
rij. Elke dag werden de vangsten aan de
wal gebracht. Men viste op tij, ging
's nachts naar buiten en keerde 's na
middags terug. Het vissen op garnalen
vereiste minder investeringen dan de
zeevisserij. Men was bovendien elke
zondag thuis, wat voor de sterk gebon
den kerkelijke gezinnen in Arnemuiden
nog steeds zeer belangrijk is.
De vissers hadden slechts een armoe
dig bestaan, behalve misschien de
schippers-eigenaren. Alle gezinsleden,
man, vrouw en kinderen moesten een of
andere vorm van arbeid verrichten. De
visserij was door de zeilvaart erg na
tuurgevoelig: bij storm geen vaart, in de
wintermaanden nauwelijks vangst, uit
gezonderd seizoenvisserij als die op
sardijn en haring. Bovendien werd er in
de seizoenmaanden spoedig te veel ge
vangen. Op Walcheren kon men dan de
vis en garnalen niet kwijt. Middelburg
was voor de visventsters uit Arnemui
den de beste verkoopplaats, doch de
loopafstanden waren vrij groot. De vis
ventsters moesten immers met twee
zware hengselmanden gevuld met vis
aan een juk op de schouder de koop
waar vervoeren. Zo moesten alle vis
sersvrouwen, de „vrouweliengen" ge
naamd, even hard of wellicht meer wer
ken dan de vissers aan boord.
De algemene ontwikkeling was gering.
Tot aan de Leerplichtwet (1 900) kwam
er van regelmatig schoolgaan niet veel
terecht bij de visserskinderen. Slechts
de schippers waren meestal in staat tot
wat lezen en schrijven. De matrozen en
hun vrouwen hadden slechts geleerd te
werken. Tot arbeid buiten de visserij
kwam de bevolking niet. Er was ook
geen regelmatige arbeid te krijgen voor
zo'n grote dorpsbevolking. Landarbeid
was ook seizoenarbeid met geringe ver
diensten. De ongebonden vissers waren
er ongeschikt voor. Het waren en bleven
sterk met de zee verbonden mensen,
zowel de mannen als de vrouwen.
Toen Arnemuiden door de aanleg van
de Sloedam ten behoeve van de spoor
wegverbinding van Zeeland van de zee
Gezicht in een straatje te Arnemuiden, aquarel door A. H. Bakhuyzen, uit 1 867.