de overgang van de arnemuidse garnalenvissers naar vlissingen na de afsluiting van het sloe 132 werd afgesloten moesten de bakens worden verzet. De Arne werd gekanali seerd, zodat de hoogaarzen langs deze vaarweg Arnemuiden nog konden be reiken. Maar deze vaarweg bleek voor de dagvisserij op garnalen onbruikbaar. De afstanden waren naar de Ooster- en Westerschelde veel te groot. Er bleef de garnalenvissers geen andere keus dan de garnalenvisserij te gaan uitoefenen vanuit één der stadshavens in Veere of in Vlissingen. Elke visser had zijn eigen stek; de een was meer bedreven op de visgronden in de Oosterschelde, de an der was beter bekend met de visserij op de Westerschelde. Beide visgronden waren voorheen vanuit het Sloe bereik baar. Van vervuiling door de handels scheepvaart op de Westerschelde was rond 1875 nog geen sprake. De beide Scheldemondingen leverden talrijke kustvissoorten op als schar, schol, bot, wijting, tong, rog enz. Deze vis, gevangen als bijvangst door de gar nalenvissers, gaf een goede bijverdien ste, zonder de visserij op garnalen te schaden. Bij een keuze om in Vlissingen te gaan liggen kunnen de plaatselijke afzetkansen een rol hebben gespeeld. Vlissingen bood plaatselijk omstreeks 1875 met zijn 10.000 zielen zeker voor de bijvangst van vis veel betere ver koopkansen dan Veere. Deze gemeente telde in 1 880 933 inwoners, en in 1 900 was dit aantal gedaald tot 899 inwo ners. Bovendien zijn de inwoners van Vlissingen van oudsher viseters. Ook het Belgische loodswezen was in op komst. De loodsen en de bemanningen van de roeidiensten op de Schelde wa ren met hun dikwijls grote gezinnen vrijwel allen katholiek. En katholieken moesten vis eten op vrijdag. Al deze Belgen kwamen uit de Vlaamse kust plaatsen; dikwijls waren het kustvissers van beroep geweest. Met goede lonen van de Belgische Staat begiftigd be steedden zij in Vlissingen een groot deel van hun inkomsten. Zij lieten flinke huizen bouwen in de binnenstad. De Belgen waren ook erg gesteld op de veel gevangen rog, in Walcherse ogen een weinig gevraagde vis. Wat de gar nalenvissers binnenbrachten aan bij vangst was dus precies de vis die zij kenden en begeerden van de Vlaamse kust. De vissers konden hun bijvangst als het ware direct verkopen aan de ha vissershaven Vlissingen, circa 1935. ven. De Kaai, zoals de Nieuwendijk langs de Vissershaven in de volksmond wordt genoemd, bood daartoe alle ruimte. Toen de bijvisaanvoer door toeneming van het aantal scheepjes in de Vlissing- se haven groter werd, en de particulie ren alle vis niet meer konden opnemen, moest een andere wijze van afzet wor den gevonden. Er zat niets anders op dan uitventen in wijken van Vlissingen waar mensen woonden die niet op de Kaai konden komen overdag. Alle ar beiders maakten toen lange dagen. De vrouwen van de vissers deden zonder twijfel hetzelfde als de Arnemuidse vis sersvrouwen deden op Middelburg: zij gingen met hengselmanden aan een juk op de schouders de overtollige vis uit venten langs de huizen. Vele jaren bleef het kopen door particu lieren op de Kaai in zwang, soms in competitie met de visventsters, tot 1 937 zelfs. Toen waren de garnalenvis sers, uitgerust met scheepsmotoren op de ouderwetse hoogaarzen en botters, al lang ingesteld op de verkoop van hun garnalenvangsten voor de export naar België, Frankrijk en Engeland. Zij ver kochten voor België en Frankrijk be stemde garnalen op de Breskense markt, waar zij de vangst dus losten. Maar de bijvis brachten zij altijd mee naar Vlissingen. Daar bracht de bijvis steeds een beste prijs op, veel hoger dan de garnalen-commissiekopers in Breskens konden bieden. Na 1 937 was het met de vrije verkoop op de Kaai gedaan, nadat door de ge meente Vlissingen een vismijnbedrijf werd gesticht. Enkel de erkende klein en groothandel was toegestaan daar in te kopen, waardoor elke band met de particulieren werd verbroken. De verbindingen met Veere waren slecht. De vissers moesten wekelijks te voet gaan en terugkeren. Zij gingen 's nachts van huis, na 1 2 uur zondags, dwars door de weilanden over kleine voetpaden, door de kom van het sinds 1857 met Arnemuiden samengevoeg de Kleverskerke. Via de weg over de sluisdeuren bereikten zij dan de stads- haven. Naar Vlissingen konden de vis sers sinds 1873 per trein reizen, het modernste vervoermiddel van die da gen! Er bestond wel een voetpad naar Middelburg, dat uitmondde bij het thans nog bestaande Arnemuidse Voet pad in Middelburg. Viermaal daags kon men per trein in Arnemuiden vertrekken en aankomen. Maar hadden ze het geld ervoor? Hoe arm Arnemuiden geworden was

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 8