bij het 175-jarig bestaan van de wilhelminapolder 170 Uitbeelding van de meest tot de verbeelding sprekende heldendaad van Frans Naerebout: de redding van de schipbreukelingen van de Woestduin. Als godsdienstig en sociaal bewogen mens ging Stamperius ervan uit, dat de lectuur voor de jeugd van een goed ge halte moest zijn; dat een boek voor verstrooiing moest zorgen, maar toch zeker ook een duidelijke educatieve waarde diende te hebben. Dit is zeer duidelijk in zijn verhalen terug te vin den. Ze zijn doorspekt met kleine leer zame en behartenswaardige stukjes, niet overdreven moraliserend, maar de moraal komt vaak in positieve zin om de hoek kijken. Later schreef Stamperius ook tal van andere kinderboeken, o.a. over Frans Naerebout, het Huis van Oranje, de toren van Zierikzee, Blinde Trieneke e.a., maar de „Japengeschie denissen" zijn, vooral in Zeeland, onge twijfeld zijn bekendste werken gewor den. Toch dienen we voorzichtig te zijn met het toekennen van een te grote histori sche waarde aan de verhalen die zich afspelen in en om deWilhelminapolder. Het is duidelijk dat hier en daarfictie en werkelijkheid nogal door elkaar heen lopen. Na zijn onderwijzerschap is Stamperius schoolopziener geworden, terwijl hij zich ook zeer intensief met het sociale en maatschappelijke leven bezig hield. Hij overleed in januari 1936, 77 jaar oud. In Wilhelminadorp leeft zijn naam voort in de naam van de lagere school, de Stamperiusschool. Frans Naerebout. Toen D. A. Poldermans, de bovenmees ter van 's Gravenpolder in 1919 het Zeeuwsch Volkslied dichtte, werd „den onverschrokken Naerebout" infeite een beetje onsterfelijk gemaakt. Werd Pol dermans wat dit betreft geïnspireerd door de activiteiten om in Vlissingen een standbeeld voor Frans Naerebout geplaatst te krijgen of meer direct door de feitelijke heldendaden van de be roemde zeeloods, met als absoluut hoogtepunt de redding van de schip breukelingen van de Woestduin in 1 779? We weten het niet. In ieder geval niet door de laatste tien levensjaren van Naerebout, die hij hoofdzakelijk in de Wilhelminapolder doorbracht. Het jaar 1919, niet honderd maar hon derd en één jaar na zijn overlijden, is een Naereboutjaar geworden. Behalve de vermelding in het Zeeuwsch Volkslied werd op 9 augustus van dat jaar in Vlis singen het standbeeld van Naerebout, naar een ontwerp van de Haagse beeld houwer A. G. van Lom, onthuld.36) Het was de bedoeling geweest het standbeeld een jaar eerder geplaatst te krijgen, ter gelegenheid van de hon derdste sterfdag. (29 augustus 1 81 8). De initiatiefnemer hiervoor, de heerW. Chr. Tegel te Amsterdam, gehuwd met een achterkleindochter van Frans Nae rebout, had hiertoe met J. Stamperius en P. J. Jager, bevelhebber van de mij nenveger Frans Naerebout, een comité gevormd. Vooral Stamperius, wiens historische verbondenheid met Zeeland en in het bijzonder de Wilhelminapol der en daardoor ook met Naerebout, duidelijk is, heeft zich als voorzitter van het uitvoerend comité voor de plaatsing van het standbeeld zeer verdienstelijk gemaakt. Hij is in belangrijke mate de man ge weest die de gelden bijeen heeft weten te brengen en de organisatie heeft ge stimuleerd. Uit de bijlagen bij de herdruk van zijn boek over Frans Naerebout uit 1890, wat in 1930 verscheen, blijkt duidelijk dat 9 augustus 1 91 9, de onthulling van het standbeeld, een hoogtijdag in zijn leven is geweest.37) Terug even naar de laatste levensperio de van Frans Naerebout. Naerebout is bij uitstek iemand die heeft ervaren dat roem en vergetelheid - en daarmee meestal gepaard gaande: armoede - dichter bijeen liggen dan menigeen denkt. Toen de zeehandel in de Franse tijd stil kwam te liggen, werd hij zonder meer ontslagen als zeeloods en moest hij maar zien hoe hij zich redde. Alsgar- nalenvisser verdiende hij een sobere boterham, totdat hij in 1 808 na een sol licitatie werd aangesteld als lantaarn opsteker van de pas geplaatste licht baak op de hoek van Oost-Beveland, waar de Zandkreek in de Oosterschelde uitmondde. Voor dit werk kreeg hij een vergoeding van f 300,- per jaar. Hij moest in de directe omgeving van de vuurbaak verblijf houden in een een voudige hut, die te klein en te slecht was om zijn gezin te huisvesten. Vandaar dat zijn vrouw hoofdzakelijk in Goes verbleef. Er zijn bronnen die aangeven dat de vrouw van Frans Naerebout in 1816 overleden zou zijn, terwijl we el ders lezen dat ze na het overlijden van haar man (in 1818) opnieuwtotarmoe- de zou zijn vervallen.38) De meest be trouwbare bronnen op dit terrein, de bevolkingsregisters, hebben tot nu toe hierover echter geen opheldering gege ven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 10