bij het 175-jarig bestaan van de wilhelminapolder
162
De restgeul van het Wolphaartsdijkse diep. Rechts op de achtergrond de plaats waar op het buitentalud van
de dijk van de Heerenpolder het veerhuis, in de 1 8de eeuw pleisterplaats van de Rotterdamse kooplieden,
heeft gestaan, (foto M. de Goffau, 1 984)
sluis tengevolge van ernstige ontgron
ding een dijkval voordeed. Eén enkele
storm had toen de polder kunnen weg
vagen. Het zou uiteindelijk tot augustus
1819 duren voor de sluis en haven voor
de scheepvaart konden worden open
gesteld. Zeer tot verdriet en ergernis
van Goes! De sluisbouw had grote kapi
talen verslonden. Ditweertotgrootver-
driet en ergernis bij de deelnemers in de
bedijking, die bij de aankoop van de
schorren de verplichting op zich had
den genomen voor deze vrije en goede
toegang tot deGoese haven te zorgen.')
Nog altijd in nevelen gehuld.
Dr. J. M. G. van der Poel heeft in het om
vangrijke gedenkboek ter gelegenheid
van het 150-jarig bestaan van de WP,
nu 25 jaar geleden, een schat aan infor
matie vastgelegd. Toch is het tekenend
dat een dergelijk gedegen werk moet
beginnen met de zin:
„Even ondoordringbaar als de mist,
die in de herfst over de Zeeuwse ei
landen hangt, zijn de nevels waarin
de voorgeschiedenis van de ver
koop van de schorren van Goenje,
Hongersdijk en de Onbekende of
Mosselbank is gehuld."
De aanhef van het postscriptum, waar
toe Van der Poel zich naderhand nog
genoodzaakt voelde, is wat dit betreft
duidelijk:
„Een probleem, dat mij bij het
schrijven van de geschiedenis van
de Wilhelminapolder bij Goes geen
ogenblik heeft losgelaten, was de
vraag wie de initiatiefnemer voor
deze grootse Rotterdamse onder
neming is geweest. De oudste stuk
ken van het archief van de Wilhel
minapolder, die de aangewezen
bron zouden zijn geweest om deze
vraag te beantwoorden, zijn door al
lerlei oorzaken, die ik in mijn studie
vermeldde, grotendeels verloren
gegaan en de weinige bewaard ge
bleven archivalia uit de beginperio
de gaven geen uitsluitsel.
Uit zijn niet-gepubliceerde geschie
denis van de Wilhelminapolder tij
dens het bewind van de familie Van
den Bosch, blijkt dat ook I. G. J. van
den Bosch (1948) tevergeefs naar
de oplossing van dit probleem heeft
gezocht. Op de plaats waar hij de
naam van de initiatiefnemer(s) had
willen invullen, heeft hij tenslotte
een veelzeggend vraagteken ge
schreven.2)
Bij het onderzoek in het archief van
de Koninklijke Maatschap tussen Ei
genaren van Gronden in de Wilhel
minapolder en de Oost-Beveland-
polder drong zich telkens weer op
nieuw de vraag aan mij op, wie als
initiatiefnemer moest worden be
schouwd, maar een antwoord vond
ik niet. Het was en bleef een pro
bleem, sterker, het werd een erger
nis. En zo kwam het, dat, toen het ter
perse gaan van het manuscript ten
slotte geen uitstel meer kon lijden,
de eerste bladzijde van het boek op
het allerlaatste moment geschreven
werd en in wezen een open plaats
vertoonde, die door een hypothese
gecamoufleerd werd."3)
We kunnen niet anders dan de mening
van Van der Poel, vastgelegd in het ge
noemde postscriptum, delen, dat de ini
tiatiefnemers gezocht dienen te worden
onder J. Nozeman, W. Baartz, A. van
Stolk en W. Suermondt. Onze voorkeur
gaat dan duidelijk uit naar W. Suer
mondt, één van de twee grootste aan
deelhouders van het eerste uur.
Van der Poel stelt dat ook mondelinge
overlevering geen enkele opheldering
geeft over de waarheid rondom de
voorgeschiedenis en de inpoldering.4)
Is dit nu inderdaad zo?
We willen op deze plaats enige zaken
aan het papier toevertrouwen, die o.i.
een begin van een licht op de voorge
schiedenis zouden kunnen werpen. Er is
namelijk wel degelijk sprake van een
mondelinge overlevering binnen fami
lies waarvan de voorzaten direct bij de
bedijking betrokken waren.5)
We vinden het nergens terug, niet bij
Bouman6), niet bij Van der Poel en ook
niet bij Kuperus7), maar er was, zeker al
enkele generaties vóór de bedijking,
sprake van een hechte groep van mach
tige en rijke Rotterdammers, die het -
ook nu nog bestaande - jachtgezel
schap „het Klopje" vormden.6)
Ze kwamen, wellicht vanaf rond 1 740,
per hoogaars vanuit Rotterdam naar het
veerhuis in de Heerenpolder aan het
Wolphaartsdijkse diep.9) Van daaruit
beoefenden ze de jacht op de schorren
en slikken benoorden Goes. Ze waren
dan ook uitermate goed bekend met de
hele streek en zeker ook met de kwali
teit van de landbouwgronden in Zee
land.
Met name deze vermogende lieden wa
ren gedurende de bezetting door de