over boeken 191 Westeuropese landen en Engeland van belang. De twee maatschappijen had den in Terneuzen uitgebreide havenin stallaties. Het reizigersvervoer speelde een meer bescheiden rol, maar toch kan gezegd worden dat de beide spoorwegmaat schappijen voor de bevolking van grote delen van Zeeuws en Belgisch Vlaande ren een belangrijke verruiming van de vervoersmogelijkheden tot stand brachten. Behalve het dagelijkse woon werkverkeer van de fabrieksarbeiders waren er de wekelijkse bezoeken van velen aan de steden Gent en Mechelen met hun markten en uitgaansgelegen heden en de incidentele reisjes van toe risten naar de badplaatsen op Walche ren. In speciale gevallen, zoals bij ko ninklijke bezoeken en tijdens de we reldtentoonstelling van 1913 in Gent, werden extra treinen ingezet. GT komt uit het boek naar voren als een bedrijf dat vanaf het begin met uiterste gierigheid werd geleid. Het materieel, immer tweedehands aangeschaft, ver toonde bij voortduring ernstige gebre ken en van het onderhoudspersoneel werd dientengevolge het uiterste ge vergd. Dat er in de geschiedenis van GT geen werkelijk grote ongevallen voor komen, dat wil zeggen ongevallen met vele doden en gewonden, noemt Hes- selink „wonderbaarlijk". Ook over de ar beidsvoorwaarden van de GT-werkne- mers wordt de lezer ingelicht: de lonen waren laag, de diensttijden lang, de vrije dagen schaars en de gevaren groot. Overigens dient hierbij te worden aangetekend dat ook het personeel van de Nederlandse spoorwegmaatschap pijen onder deze misstanden gebukt ging (de uitkomsten van de in 1 881 en 1 890 van staatswege gehouden onder zoeken, het in 1 891 door een socialisti sche vakvereniging uitgegeven „Grie- vencahier" en de in 1 903 mede als ge volg van de positie van het spoorweg personeel uitgebroken stakingen spre ken wat dit betreft boekdelen). Dat de Nederlandse GT-werknemers nog lage re lonen ontvingen dan de toch al slecht betaalde Belgische, tekent de directie als een wel zéér opportunistisch en schraperig gezelschap. Bij MT was de situatie minder ongunstig. Regelmatige aanschaf van nieuw materieel en beter onderhoud zorgden hier in elk geval voor grotere veiligheid. Hoewel GT en MT nauw met elkaar ver bonden waren door het gezamenlijk ge bruik van een stuk spoorlijn en van de Terneuzense haveninstallaties, was de concurrentie onderling erg groot. In de ze concurrentiestrijd mengden zich bo vendien de Belgische spoorwegen, het geen in de eerste plaats werd veroor zaakt door de niet aflatende Antwerpse pogingen Terneuzen als haven klein te houden. Over en weer trachtten de spoorwegmaatschappijen elkaar met behulp van „bijzondere tarieven" uit de markt te prijzen en zo vervoer te be machtigen. Ook de Nederlandse en Bel gische regeringen speelden in deze concurrentiestrijd meermalen een rol. GT werd geliquideerd in 1930 en MT hield uiteindelijk in 1 948 opte bestaan. Hun beider geschiedenis is door Hesse- link beschreven op een wijze die veel in formatie oplevert over economische, sociale en historisch-geografische aspecten. Het boek is echter toch in hoofdzaak een „spoorweghistorisch" werk, met aparte hoofdstukken over de locomotieven (die van GT beschreven door A. Dagant), het overige rollend materieel, de bruggen, de seinen, het personeel, de reglementen en de „onre gelmatigheden en ongevallen". De tekst is doorspekt met een groot aantal oude foto's van stations, locomotieven en ook van de ravages na ongelukken (MT had zelfs in elke plaats langs de spoorlijn een fotograaf, die volgens contract van een ongeval onmiddellijk foto's moest maken!). Het geheel is een waardevol boek voor iedereen die in de (recentere) geschiedenis van Zeeuws Vlaanderen is geïnteresseerd en on getwijfeld ook een boek waarin de spoorwegenthousiast veel van zijn ga ding zal kunnen vinden. P.D. Sam Segal e.a.. Masters of Middel burg. Uitgave van Kunsthandel K. V. Waterman bv ter gelegenheid van de tentoonstelling ter ere van Laurens J. Bol, Amsterdam 1 984. Prijs f 75,-. In maart van dit jaar werd bij de Amster damse kunsthandel Waterman een ten toonstelling gehouden van een 85-tal 17de-eeuwse schilderijen, afkomstig uit musea en particuliere collecties, on der de titel „Masters of Middelburg". De op deze expositie vertegenwoordigde meesters vormen niet een scherp om lijnde „Middelburgse schilderschool", iets dat door de titel van tentoonstelling en bijbehorend boek wellicht wordt ge suggereerd. Wél hebben ze allen korte of langere tijd in de Zeeuwse hoofdstad gewoond en gewerkt. Dat de schilderkunst in Middelburg in het begin van de 17de eeuw een be langrijke nieuwe impuls kreeg, was het gevolg van de vlucht van veel prote stantse Antwerpenaren na de val van hun stad in 1 585. Behalve in steden als Amsterdam en Haarlem vestigden ve len van hen zich ook in Middelburg. On der de vluchtelingen waren kunste naars en aangezien Antwerpen zich in deze periode juist tot een centrum van stillevenschilderkunst ontwikkelde, is het niet verwonderlijk dat dit genre „meeverhuisde" naar het noorden. Na Haarlem werd Middelburg het tweede centrum van de vroeg-17de-eeuwse stillevenschilderkunst in de Noordelijke Nederlanden. Op de tentoonstelling in Amsterdam kregen het bloem- en het fruitstilleven dan ook de hoofdrollen toebedeeld. Laurens J. Bol is degene die met de ex positie werd geëerd. In 1898 geboren te Ooltgensplaat en van 1 91 6 tot 1 949 werkzaam als onderwijzer in Middel burg, begon Bol zich in 1 928 daadwer kelijk met de kunstgeschiedenis bezig te houden. Dit mondde uit in het direc teurschap van het Dordrechts Museum (1 949-1 965) en in een stroom publica ties, waaraan tot op heden nog geen eind is gekomen. In zijn kunsthistori sche werk heeft Bol zich altijd een min naar van het kleine en het onbekende getoond en daarnaast is hij zijn Middel burgse achtergrond steeds trouw ge bleven. Veel tot dan toe vrijwel onbe kend en dus onbemind gebleven

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 31