bij het 175-jarig bestaan van de wilhelminapolder 164 Dit punt was het dichtst bij het dorp Kattendijke gelegen. Het gevolg hier van was dat aan de maire van Kattendij ke het opzicht over de polder - toen nog Lodewijkspolder geheten - werd opge dragen. Het is dan ook niet zo verwon derlijk dat bij het Reglement van Be stuur ten platten lande van 21 juli 1816 Oost-Beveland en het grootste deel van de nieuwe polder, voor zover deze niet tot de aangrenzende ambachten be hoorde, met de burgerlijke gemeente Kattendijke werd samengevoegd.11) Deze verbinding met Kattendijke is in stand gebleven tot de gemeentelijke herindeling van 1970. Ook kerkelijk vloeide hieruit als vanzelf een aanslui ting bij Kattendijke voort. Dit zou echter al vrij spoedig tot problemen gaan lei den. Reeds na enkele jaren, omstreeks 1812, begon men enkele verblijven te bouwen aan het einde van de lange weg bij de plaats waar de brug over het ka naal gelegd zou worden. Deze situering in het midden van de polder bleek de meest gunstige plaats te zijn om een dorp tot ontwikkeling te brengen. Toen in 1 81 3 G. J. van den Bosch definitief belast werd met de leiding van de pol der en zich permanent in Goes vestigde, bleek al snel dat dit behalve op de gang van zaken op landbouwkundig gebied, ook op de vorming van het dorp een gunstige invloed had.12) Hij vormde een plan hiervoor, wat de ontwikkeling zeer bespoedigde en toen bij Koninklijk Be sluit van 8 maart 1 81 5 de naam Wilhel- minadorp werd vastgesteld, kreeg het min of meer een officiële status.13) Het was op dat moment overigens nog nauwelijks meer dan een gehucht, be staande uit plm. 20 huizen, terwijl de totale polderbevolking in 1 81 5 uit 1 20 personen bestond. In de 25 jaar die er op volgden zou het dorp een flinke ontwikkeling doorma ken. In 1817 werd zowel de koren- en oliemolen „de Koning" als de meestoof „Holland" gebouwd. In 1819 kwam de ophaalbrug over de haven, in de kom van het groeiende dorp, gereed en in 1820 kwam de meestoof „Zeeland" in gebruik. Ook het feit dat in 1 821 Iman van den Bosch, oudste zoon van de di recteur, bij zijn huwelijk voor zichzelf in het dorp een woning liet bouwen, had een stimulerende werking. In 1825 Dein 1 820 in de polder gebouwde meestoof „Zee land", nu hoofdzakelijk in gebruik voor opslag van graan, (foto 1 943) werd een school gebouwd. In de perio de tot plm. 1 840 was de bevolking op gelopen tot ongeveer 500 zielen, nage noeg uitsluitend hervormden. Maar om er een kerkgebouw en een afzonderlijke kerkelijke gemeente te krijgen, kostte de nodige moeite. En wat was in die tijd een overigens volwaardig dorp zonder een kerkelijk centrum? Stichting van school en kerk. De bewogenheid van G. J. van den Bosch en later van zijn zoon I. G. J. van den Bosch met het wel en wee van hun mensen in de polder, komt vooral sterk tot uitdrukking in het ijveren voor de stichting van een school en een kerkelij ke gemeente. Toch, we ontkomen niet aan die ge dachte, was het ijveren voor school en kerk ook in belangrijke mate eigenbe lang. Er moest immers in de polder ge werkt worden met mensen. Dat werken was makkelijker naarmate de mensen beter geschoold en zoals dat in die tijd heette, „zedelijk opgeleid" waren. Wat dit betreft spreken de woorden die I. G. J. van den Bosch op 6 maart 1 841 neerschreef in de inleiding van het Ac- tenboek van de kerkeraad van de nieu we Hervormde Gemeente, boekdelen: „De bevolking van den in 1 809 be dijkten Wilhelminapolder, die aan- vanglijk slechts gering was, nam door den aanbouw van het Wilhel- minadorp aanmerkelijk toe en be droeg in 1837 ruim 400 zielen. De meeste dezer ingezetenen hadden zich vrijwillig bij de Gemeente Kat tendijke gevoegd, doch de bezwa ren, die het bezoeken der kerk al daar opleverde waren groot en bij de toeneming van het getal der in gezetenen wierd het drukkende daarvan meer en meer gevoeld. Daarenboven moest onverschillig heid en verwildering het gevolg worden van het gemis aan behoor lijke Godsdienstige en zedelijke op leiding." We citeren ook J. ab Utrecht Dressel- huis, historicus, predikant te Wol- phaartsdijk en schoolopziener in het 3e district van Zeeland, die de ontwikkelin gen van nabij heeft meegemaakt: „Die behoefte (aan een school en een kerk) toch had zich reeds doen gevoelen van dat het Wilhelmina- dorp eenige belangrijke bevolking had verkregen. Het ligt, van drie kwartier tot een geheel uur gaans ver, van de naaste scholen en ker ken verwijderd: en, met uitzonde ring van den weg naar de stad Goes, zijn de wegen derwaarts gedurende de wintermaanden onbruikbaar voor kinderen, zwakken en bejaar den. Wijlen de Heer van den Bosch was te zeer menschenvriend en Christen, in den hoogeren zin des woords, dan dat hij dit gemis van zijne arbeiders en opzieners onver schillig zou hebben kunnen aanzien. Deelnemende aan elke inrigting el ders, welke, op de eene of andere wijze, aan de bevordering der lig- chamelijke of zedelijke welvaart zij ner medemenschen dienstbaar kon zijn, en den ganschen polder als een gedeelte van zijn bijzonder huisge zin beschouwende, moest hij dan ook al vroeg er op bedacht wezen, om zoo veel mogelijk in der ingeze tenen verstandelijke en zedelijke behoeften te voorzien. Eene volks school beschouwde hij, en te regt, als de eerste en meest dringende. In landbouwende streken moeten de kinderen zoo vroeg en zoo geregeld mogelijk ter schole gaan, om er zoo lang mogelijk onderwijs te ontvan gen. De leeftijd tusschen het 6 en 1 2 jaar is voor hen ten dezen beslis sende; want later wordt reeds hun ne medewerking op de akkers ge vorderd, en bestaat er voor velen, ook dan, nog slechts in de avond scholen, gelegenheid om het aan geleerde te herhalen, opdat het niet vervloeije maar bijblijve."15) Eerst trachtte Van den Bosch in de be-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 4