uit de geschiedenis van het middelburgse gasthuis; het ziekenhuispersoneel
tijdens de overgangsperiode van een 1 9e-eeuws gasthuis naar een 20e-eeuws ziekenhuis 219
Een beschaafde, welopgevoede,
kundige vrouw zou de grootste wel
daad zijn voor het gesticht.
De aanstelling van de eerste gedip
lomeerde verpleegster
Wat men het 1 9e-eeuwse gasthuisbe-
stuur ook zou willen verwijten, zeker
niet een gebrek aan besluitvaardigheid
en bestuurskracht. Het advies van de 2
gasthuisdoktoren wordt snel en volle
dig uitgevoerd; de binnenvader en -
moeder worden van hun verpleegkun
dige taak ontheven met de gelijktijdige
benoeming, ingaande 1 juni 1 888, van
mej. zr. Bertha Vos in de nieuw ge
creëerde functie van hoofd van de ver-
pleegdienst.
Om de draad van ons verhaal beter te
kunnen volgen moeten we even terug
gaan in de geschiedenis. In 1 859 was in
Middelburg, onder de naam Verpleeg
inrichting, een vereniging opgericht die
tot doel had hulp te bieden bij het aan
huis verplegen van zieken. Omdat het
door deze vereniging aangetrokken
personeel te weinig geschoold en te
weinig beschaafd was voldeed deze in
stelling nietzodatze in 1 877 weerwerd
opgeheven. In 1883 volgde, op initia
tief van de Middelburgse huisartsen, de
heroprichting van deze verpleeginrich
ting. In de doelstelling kwam te staan
dat men zich voorstelde werkzaam te
zijn in de geest van de kort te voren in
Den Haag en Utrecht opgerichte Diaco-
nessehuizen. De heropgerichte Ver
pleeginrichting ging in 1883 met drie
gediplomeerde verpleegsters van start,
een van deze drie was zr. Vos.
Van 1883 tot 1898 waren deze wijk
verpleegsters, wier aantal geleidelijk
tot 7 steeg, als pensiongasten8) in het
Middelburgse Gasthuis ondergebracht.
Op 1 septembervan dat jaarverhuisden
ze naar een eigen pand in de Lange Vie-
le dat behalve als woonhuis voor de
wijkzusters tevens dienst ging doen als
particulier ziekenhuisje9).
Hoewel de wijkzusters, die van 1883
tot 1 898 de dagen waarin ze geen ver-
pleegdienst hadden in het Gasthuis
doorbrachten, daar geen enkele taak
hadden hebben ze er regelmatig een
helpende hand uitgestoken. Toen de
twee gasthuisdoktoren in januari 1 888
hun brief aan het gasthuisbestuur
schreven wisten ze dus al een aantal ja
ren, uit eigen ervaring, wat de hulp van
een gediplomeerd verpleegster in het
Gasthuis waard was.
Zr. Vos, die afkomstig was uit een zeer
beschaafd en gefortuneerd milieu, had,
na het behalen van haar Nederlandse
Verpleegstersdiploma, nog een tijd
voor verdere nascholing in het Duitse
Erlangen gewerkt voordat ze in 1 883 in
dienst was gekomen van de Middel
burgse Verpleeginrichting.
Zij is bij uitstek een vertegenwoordig
ster van de eerste generatie verpleeg
sters die, veelal afkomstig uit de boven
ste sociale bevolkingslagen, het verple
gen eerder als een roeping dan als een
beroep zien.
Als hoofd van de verpleegdienst krijgt
zr. Vos een eigen instructie waarin staat
dat ze verantwoordelijk is voor alles wat
zich op de ziekenzalen afspeelt, exclu
sief de voeding. Het overige ziekenhuis-
gebeuren blijft onder verantwoording
van de binnenvader en -moeder.
Als elk personeelslid is ook zij verplicht
inwonend, per 24 uur mag ze „enige"
vrije tijd buiten het gesticht doorbren
gen. Ze heeft geen rechtstreekse toe
gang tot het bestuur, zonodig dient ze
dit te doen via de dokter van de betref
fende afdeling.
Deze constructie, waardoor de leiding
van het Gasthuis niet langer eenhoofdig
is, maakt de taak van de nieuwe hoofd
verpleegster er bepaald niet eenvoudi
ger op. Bij haar pogen het verpleegpeil
dat in een moeras van onbeschaafdheid
en ondeskundigheid is weggezakt, te
verbeteren moet ze opboksen zowel te
gen het onbegrip van het personeel als
tegen de onwil en tegenwerking van de
binnenvader en moeder die in haar niets
anders dan de vijandelijke binnendring-
ster kunnen zien. Een enkele zin uit het
jaarverslag van de Verpleeginrichting,
haaroorspronkelijke werkgever spreekt
in deze boekdelen. Deze zin luidt: „Het
verplegend personeel bood veel tegen
stand tegen het nieuwe systeem der
hoofdverpleegster, een warme gene
genheid en een stalen volharding waren
nodig de schijnbaar onoverkomelijke
moeilijkheden te overwinnen."
Het bestuur begrijpt dat zonder mate
riële hulp deze gigantische taak niet
mogelijk is. In 1890 krijgt ze de be
schikking over f 2000,-, voor die tijd
een zeer grote som, welk bedrag ze, in
overleg met het medisch gecommit
teerde bestuurslid l0), mag aanwenden
om de allerergste misstanden te bestrij
den.
De eerste taak die zr. Vos zich stelt is de
verbetering van de persoonlijke hygiëne
van de patiënten. Aan de onbegrijpelij
ke oekaze, waarin het de patiënten ver
boden is gebruik te maken van de bad
kamers") wordt een eind gemaakt.
Dankzij dit baden, waardoor de ergste
vuillagen in enkele dagen zijn opgelost,
„kan de arts zijn patiënten voortaan
zonder schroom betasten" luidt het
dankbare commentaar van het, in 1 888
nieuw aangestelde, hoofd van de ge
neeskundige afdeling, de 23-jarige arts
J. J. Berdenis van Berlekom. Behalve
het baden wordt ook het mondspoelen
en het tandenborstelen, voorheen al
even onbekende begrippen, ingevoerd.
De patiënten worden nu ook regelmatig
geknipt en de mannen tweemaal per
week geschoren zodat de gasthuisbar
bier het heel wat drukker krijgt. Deze
vraagt dan ook prompt om opslag; per
1-1-1 889 wordt zijn salaris van f 30,-
to f 50,- per jaar opgetrokken.
De jonge verpleegster heeft in haar
streven om van het Gasthuis een zie
kenhuis te gaan maken strijd moeten
voeren op vele fronten. De reeds bejaar
de dr. de Man dreigt van het Gasthuis
een soort medisch museum te maken.
Het ene oorspronkelijke leslokaal van
de medische school is ingericht als be
waarplaats van de vele curiosa die deze
school in het verleden heeft bezeten.
Het bevat niet alleen een groot aantal
„op sterk water gezette" preparaten uit
de menselijke ziekteleer (hersenen met
erin een gezwel, een stuk huid met
daarop pokpuisten enz., enz.) maar ook
een groot aantal monstra uit de die
renwereld l2). Het andere oorspronkelij
ke leslokaal bevat een verzameling van
chirurgische instrumenten. In 1861
had een aantal Middelburgse artsen ge
zamenlijk een aantal dure en niet dage
lijks nodige instrumenten aangeschaft.
Omdat de huisartsen steeds minder
gingen opereren raakte dit bezit steeds
meer in onbruik waarna het, in overleg
met de bezitters, door de Man aan het
bestuur der Godshuizen in bezit was
aangeboden. Gezien de status van de
schenker had het bestuur het slechts in
dank kunnen aanvaarden.