frederik caland 230 - f 1 0,- per jaar - schijnen hem onover komelijk hoog toe. Zoals hij in een brief aan zijn vriend J. van der Baan schrijft: zijn zaken gaan niet altijd even goed. Zijn financiële positie wordt echter on getwijfeld beter, als hij in 1871 wordt aangesteld tot stationschef bij de pas geopende spoorlijn Mechelen-Terneu- zen. Zijn eerste standplaats is Axel; later zal hij ook nog in St. Gillis-Waas en De Klinge werkzaam zijn. Naast zijn bezigheden bij de spoorweg vindt hij weer voldoende gelegenheid om historisch en genealogisch onder zoek te verrichten. Hij blijkt in kontaktte zijn gekomen met de bekende beroeps genealoog A. A. Vorsterman van Oyen en werkt mee aan diens „Annuaire de la noblesse et des families patriciennes des Pays-Bas", waarvan de eerste en enige jaargang in 1871 verschijnt. La ter zullen zijn kontakten met Vorster man van Oyen nog nauwer worden. Hij blijkt ook medewerking te verlenen aan de bekende naslagwerken betref fende Zeelands verleden: „Levensbe richten van Zeeuwen" van F. Nagtglas en de „Zelandia 11lustrata" van F. Nagt glas en M. F. Lantsheer. Bovendien le vert hij als tekenaar en kopiist van kaar ten bijdragen aan de collectie „Zelandia lllustrata". Historisch belangrijk is zijn getekende plattegrond van de voorma lige Hervormde kerk van Sas van Gent, die in 1 649 werd gebouwd en in 1 895 afbrandde. Kortom: Caland's lidmaat schap van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen is zonder meer verdiend geweest. Overigens vormen de hierboven genoemde aktiviteiten slechts een deel van zijn werkzaamhe den op historisch en genealogisch ge bied. Op het eind van de jaren 1 870, als hij in De Klinge is aangesteld, zal Caland zich in het bijzonder met de geschiedenis van Hulst bezig houden. Het Hulster stadhuis herbergt in die tijd de archie ven van de stad Hulst en van Hulsteram bacht die, rijk maar nog nauwelijks on derzocht, een aantrekkelijk arbeidster rein vormen. In het archief van Hulst berust nog een dik pak aantekeningen van Caland's hand, bewijs van zijn grote ijver en werkkracht. Met zijn gebruike lijke nauwgezetheid schrijft hij over de geschiedenis van Hulst in het „Hulster blad" en in „De Navorscher". Het gemeentebestuur van Hulst toont weinig belangstelling voor zijn werk maar staat hem wel toe om vrijelijk ar chiefstukken mee naar huis te nemen. Tegenwoordig is zoiets ondenkbaar, maar in die tijd bestaan er nog maar weinig archiefverordeningen en wordt dit vaker toegestaan. Caland heeft al vroeger vriendschap gesloten met de gemeentesecretaris Joseph Rottier, die zich wel voor zijn werk interesseert, maar verlangt ook op ruimere schaal erkenning. In 1 879 ver zoekt hij de gemeenteraad om hem de titel van archivaristeverlenen, op grond van het vele werk dat hij in de Hulster archieven verzet heeft. Hij stelt hierbij uitdrukkelijk, niet bezoldigd te hoeven worden. Enige maanden later staat de gemeen teraad hem inderdaad het gevraagde toe: „overwegende dat dezelve als des kundige met betrekking tot het uitge breid archief alhier reeds kosteloos goede diensten heeft bewezen." Voor de praktische gang van zaken wordt in de raadsvergadering een in- struktie voor de nieuwe archivaris op gesteld. Bepaald wordt onder meer dat de archivaris, in aanwezigheid van de gemeentesecretaris, altijd toegang heeft tot het archief. De werkzaamhe den op de gemeentesecretarie mogen hierdoor overigens niet belemmerd worden. De archivaris mag stukken mee naar huis nemen, tegen bewijs van afgifte, maar moet die op eerste ver zoek van B W weer terugbrengen. In 1 879 heeft Caland zijn langste tijd in Zeeuwsch-Vlaanderen achter de rug. Zoals hij later zal verklaren: hij zou Zeeuwsch-Vlaanderen nooit verlaten hebben, als hij er een goede baan had gehad. Zijn betrekking bij de spoorlijn is hem echter niet bevallen. Hij heeft nog uitgebreide plannen voor het Hulster archief: het moet geordend en beter ge huisvest worden en er moet een klein museum komen. Aan de uitvoering van deze ideeën komt hij niet meer toe. In 1 880 tekent hij een samenwerkings overeenkomst met A. A. Vorsterman van Oyen, waarschijnlijk om zich een basisinkomen te verschaffen. In zijn ei gen woorden neemt hij dan „eervol ontslag" bij de spoorlijn en vertrekt met zijn bejaarde moeder en drie zusters naar Den Haag. Hier gaat hij meewer ken aan Vorsterman van Oyen's grote onderneming, het „Stam- en Wapen boek van aanzienlijke Nederlandsche familieën". In den Haag vestigt hij zich spoedig in de dan nog nieuwe Archipelbuurt, een ook nu nog aantrekkelijke woonwijk, gebouwd voor de middenklasse en de betere standen. Hier zal hij, hoewel niet steeds in dezelfde woning, de rest van zijn leven doorbrengen. Naast zijn dienstverband bij Vorsterman van Oyen is hij ook als (betaald) zelfstandig ge nealogisch onderzoeker werkzaam. Veel nut heeft hij hierbij van de grote hoeveelheid genealogisch materiaal, die hij in de loop dertijd heeft bijeenge bracht. In 1883 behoort hij samen met A. A. Vorsterman van Oyen tot de oprichters van het Genealogisch-heraldisch Ge nootschap „De Nederlandsche Leeuw", waarin hij later ook bestuursfuncties zal bekleden. In het maandblad van het ge nootschap zal menige genealogische bijdrage van zijn hand verschijnen. Al spoedig na zijn aankomst in Den Haag blijkt overigens, dat Caland zijn bestaan als beroepsgenealoog graag wil ruilen voor een vaste baan bij het ar chiefwezen. Niet alleen gezien zijn leef tijd is dit verlangen naar zekerheid be grijpelijk. Hij heeft immers ook, tenmin ste voor een groot deel, de zorg voor zijn moeder en zusters. Herhaalde malen doet hij een poging om een betrekking aan het Algemeen Rijksarchief te krijgen. Zijn sollicitaties naar een post als wetenschappelijk ambtenaar lopen echter op niets uit. Om advies gevraagd inzake een van Ca land's sollicitaties velt de toenmalige Rijksarchivaris L. Ph. C. van den Bergh een vernietigend oordeel over hem. Voor zover hem bekend zijn Caland's publicaties verstoken van enig weten schappelijk gehalte. Het lijkt hem zeker niet raadzaam om „dergelijke kwartge- leerden" in dienst te nemen. Hoe hard ook, dit oordeel is in wezen niet onterecht. Caland's streven naar een wetenschappelijke aanstelling is, hoe verdienstelijk hij ook geweest is, werkelijk te hoog gegrepen. Door dezelfde archivaris zal Caland la ter overigens wel op een bescheidener post worden aangenomen. Op 1 de cember 1884 wordt hij benoemd tot

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 30