frederik caland 231 klerk aan het Algemeen Rijksarchief. Caland is in de zevende hemel. Hij schrijft zijn vriend Joseph Rottier in Hulst: ..'k ben nu waarlijk g'lukkig - 'k heb nu eindelijk verkregen wat ik al toos gewenscht heb, eene rijksbetrek king en dat nog wel aan de archieven - 'k had het niet meer gedacht, nu ik zoo oud geworden ben - Als het maar eenigszins kan, hoop ik u in 85 eens te zien - 'k zou wel eens naar daartoe wil len komen en al mijne beste kennissen eens willen zien en spreken Rottier's antwoord is in klad bewaard gebleven hij wenst Caland geluk met zijn benoeming: dat is nu eens regt een postje dat u lijknt (sic!) juist in het voor u zoo gewaardeerde en gelief koosde vak waarvoor U Ed als het ware geboren zijt Caland dient nu ook officieel zijn ont slag in als archivaris van Hulst, hoewel hij drie jaar daarvoor al afscheid heeft genomen en B W van Hulst uitge breid verslag van zijn werkzaamheden heeft gedaan. En eindelijk gebeurt nu, waar hij jaren op heeft gehoopt: uit ei gen beweging geeft de Hulster over heid blijk van erkenning van zijn ver diensten. Op 23 december 1 884 wordt hem ontslag verleend onder dankzeg ging voor de bewezen diensten en met toekenning van een gratificatie van f 50,-. Overigens zijn dit niet de laatste contacten die Caland met de Hulster magistraat heeft. In 1887 bijvoorbeeld schrijft hij de burgemeester over het aankopen van enige stukken welke op Hulst betrekking hebben. Caland's benoeming tot klerk betekent helaas niet, dat zijn maatschappelijke zorgen nu voorbij zijn. Zijn aanvankelij ke vreugde over zijn aanstelling wordt danig getemperd door de lage salarië ring van het klerkenambt. Zijn jaarsala ris bedraagt f 600,-, in 1 888 verhoogd tot f 700,-. Het is hem onmogelijk om van dit inkomen te leven. Niet alleen moet hij naast zijn baan op het Rijksar chief nog genealogisch werk voor der den blijven verrichten, maar ook kan hij niet buiten geldelijke steun van familie. Waarschijnlijk heeft zijn neef Pieter Ca land, de ontwerper van de Nieuwe Wa terweg, die in deze tijd ook in Den Haag woont en een hoge functie bij Rijks- S. A. Hulst: Verzameling Caland. waterstaat bekleedt, hem financieel bij gestaan. Aan Caland's ijver heeft het in ieder ge val niet gelegen, dat hij er van zijn ver diensten niet kan komen. Als we een van zijn werkdagen in 1 889 bekijken, valt het grote aantal arbeidsuren op, dat hij maakt. Om half zeven gaat hij de deur uit, op weg naar het gemeentehuis. Hier be vindt zich het stedelijk archief waar hij in opdracht van een commissie uit het milieu van de „Nederlandsche Leeuw" genealogisch onderzoek verricht. Om 10 uur moet hij aanwezig zijn op het Rijksarchief, dan nog gevestigd aan het Plein, waar hij tot 4 uur werkt. Waar schijnlijk is hij daarna weer met genea logisch werk bezig. Van zijn verdiensten kan hij echter niet leven. Hij schrijft mr. A. J. Enschede, kontaktpersoon van bovengenoemde commissie en onder andere bekend ge worden als archivaris van Haarlem en ais oudheidkundige: „...het rijksar chief beschoude ik altoos als iets „met mijne wenschen totaal strookende", doch ik kom nu helaas tot de ervaring, dat het me hoe ik het ook bekijk, hoe ik het ook aanleg, van de verdiensten al daar onmogelijk leven kan...". Hij meent meerte kunnen verdienen, als hij al zijn tijd aan betaald genealogisch on derzoek of copieerwerkzaamheden zou kunnen besteden: maar U Ed G kan me daarvan geene zekerheid geven, niet waar? of mij niet helpen? Het is echter nooit zover gekomen. Ca land is nooit een tweede A. A. Vorster- man van Oyen geworden die, gevestigd als zelfstandig genealogisch onderzoe ker, in Caland's woorden „veel geld opstreek". Overigens is hij daarbij wel herhaaldelijk failliet gegaan, hetgeen Caland bespaard is gebleven. Pas op latere leeftijd begint het Caland maatschappelijk een beetje voor de wind te gaan. Herhaalde malen is hij al bij benoemingen voor hogere functies gepasseerd en heeft hij de hoop om ooit iets meer te worden dan een slechtbe- taalde klerk al opgegeven. In 1891 wordt hij echter bevorderd tot adjunct commies, hetgeen hem behalve extra status, waarin hij duidelijk plezier heeft, ook een verdubbeling van zijn salaris oplevert. Zijn geldzorgen schijnen nu wel voorbij te zijn. Aan Enschede laat hij Frederik Caland. weten, met zijn betaalde werk voor de commissie op te houden. Met zijn be kende hulpvaardigheid zorgt hij zelf voor een opvolger. Zijn laatste jaren op het Rijksarchief zijn rustige jaren geweest. Een belangrijk deel van zijn taak moet hebben bestaan uit het helpen van bezoekers, hetgeen hij ongetwijfeld uitstekend zal hebben gedaan. Al vroeger is hem voorverleen- de hulp dank betuigd door dr. José Hy- gino Duarte Pereira van het „Instituto Archeologico" te Pernambuco. Naast zijn werk op het Rijksarchief gaat hij on vermoeibaar verder met zijn genealogi sche onderzoekingen. Van 1893 tot 1 895 is hij zelfs, als opvolger van A. A. Vorsterman van Oyen, secretaris van de „Nederlandsche Leeuw". Op vergevorderde leeftijd wordt hij in 1900, op eigen verzoek, ontslagen en gepensioneerd. Bij deze gelegenheid ontvangt hij de persoonlijke titel van commies. In 1899 heeft hij dan al van koningin Wilhelmina de zilveren ere penning gekregen voor zijn verdiens ten. Al loopt Caland bij zijn pensionering al hard naar de zeventig, dat betekent al lerminst, dat hij op zijn lauweren gaat rusten. Hij blijft onderzoeken en publi ceren. In 1904 verschijnt zelfs zijn grootste werk: „De Hervormde Ge meente van Sas van Gent". Zijn wel stand van dat moment blijkt uit het feit, dat hij het boek voor eigen rekening uit geeft.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 31