kats, anno domini 1609 205 len slechts één ding gemeen hadden: in de zucht naar een beter leven hadden zij alle schepen achter zich verbrand. Van alle kanten waren zij naar het nieuwe ei land komen toestromen. De eerste rent meester Pieter Stoffels uit Mattem- burch was van Brabantse herkomst en hij zorgde er voor dat zijn familie, even eens afkomstig van Brabant, gronden kon kopen en pachten zowel binnen de Katse Groene Weg als daar buiten in de Oud Noord-Bevelandpolder en later op Orisant. De schout van Cats, Bastiaen Witte (Groenevelt?) was afkomstig van Char- lois bij Rotterdam. Danneel de Lettere, de belangrijkste herbergier van Cats was afkomstig van Antwerpen. De schippersfamilie Boer van het ambacht van Hulst. Goris Jansz van Santvoorde, de schutter en grafdelver van de omge ving van Brugge en de eerste grote schoolmeester Boudewijn Ingelsen de Bonte van Antwerpen. Thomas Otterby kwam uit het Engeland van Koningin Elizabeth en die eerste voorganger Booms was geboren in Halstead in En geland en opgegroeid in een gezin dat gevlucht was voor de Spaans-roomse macht. En ofschoon de nieuwe polder, inge dijkt in het jaar 1 598, toen de gerefor meerde godsdienst de oude roomse leer had verdrongen, een proeftuin had kunnen worden voor die nieuwe leer en voor de „Practijcke der Godsalicheyt" - de droom van voorganger Booms leek het daar in de verre verte niet op. De wereldse overheden hadden slechts één doel: geld. Geld, dat moest komen uit de pachtsommen en de tienden en de ambachtsgevolgen. En om dat geld te laten stromen in de zakken van de Catse ambachtsheren had men niet zo zeer behoefte aan mensen van de rech te leer, alswel aan mensen die het geld op konden brengen om schuren en stal len en huizen te bouwen, want wij leven in de tijd dat de pachters de bouw en het onderhoud hiervan zelf moeten be kostigen. Daarom ook dat er ruim schoots plaats was voor volgelingen van die oude roomse leer; de grafelijke rentmeester zelf was rooms en wij zien dat Catse zuigelingen stiekem in Goes worden gedoopt. Er was ook plaats voor de eeuwig vervolgde volgelingen van Menno Symonsz, de mennonieten en wat later zal Jan van Vijven, rijke pach ter en schepen van Cats uitvoerig de ge legenheid hebben de voorganger van Colijnsplaat aan te vallen en in een ver keerd daglicht te stellen, want Jan van Vijven was Arminiaan. En ook de eeu wig dronken Jacob de smid zal temid den van het kapotgeslagen huisraad zijn vrouw toeroepen dat hij haar en de kinderen eens een tijd geen eten zal ge ven om te zien of die nieuwe predesti natieleer haar te hulp zal komen. Het Cats van het eerste uur was inder daad een samenraapsel, zo in het begin. Dat eerste begin is moeizaam. Er is sprake van de grote steriliteit van het land. Er is die pestepidemie van 1 605, waarbij vele mensen van het eerste uur het leven lieten, zoals Jan Joosz van Eg- hem, schepen en ouderling, afkomstig uit Vlaanderen; veel arbeiders ook, zo dat men handen te kort kwam. Daarom zien wij gedurende die eerste vijftig jaar van het eiland iedere pestepidemie vier of vijf jaar gevolgd worden door een hongersnood. Pestepidemieën in 1 605, 1625 en 1636, hongersnood in 1609, 1 630 en 1 640. De rentmeester van zij ne Genade de Graaf van Hohenlohe, die namens zijn vrouw Maria van Nassau de zaken moest waarnemen voor de naar Spanje gevoerde oudste zoon van Wil lem van Oranje, Philips Willem, schrijft dat de Graaf over het resterende gebied van de Oud Noord-Bevelandpolder bui ten de Katse Groene Weg, de pachters het vijfde jaar de pacht kwijtschold en het zevende jaar de pachtsom zelfs te rugbetaalde. En dat alles vanwege de „groote steriliteyt vant lant ende deur de heete sieckte". Op 30 oktober 1609 ondertekende Willem Pietersz Ketelaer voor het laatst de schepenacten van Cats met zijn naam, die hij als naar gewoonte versier de met strepen en krullen, waartussen hij zijn leeftijd zette: 31. Het was 1609, het hongerjaar. Hon gersnood. De handen die te kort scho ten om te zaaien en te oogsten en dan die vrieskoude harde winter van het jaar 1608/1609, waarin de gewassen, die nog op de velden stonden „dootvroose" waren. Die winter was zo hard aangeko men, dat de „moffinne", die in een arm zalig hutje woonde tegen de dijk en ten zuiden van de Catse kreek, dood gevon den was. Dood gevonden, doodgevro ren of doodgehongerd? Haar hutje was gemaakt van „latten en roen en teen en met koestront gepleckt", een armzalig onderkomen in een drassige hoek van het weidse polderland. Haar man was weggevaren, voer over zee of vocht in vreemde legers. Want, ofschoon het twaalfjarig bestand was getekend, het duurde nog geruime tijd eer de „irsae- me Claes" terugkeerde om de arm- meesters van Cats te bedanken voor de goede zorgen aan zijn vrouw besteed. Die dank wordt met veel nadruk ver meld: de Catse overheid en de Catse armmeesters hebben wat goed te ma ken. Maar in die veel individualistischer we reld van toen, waarin ieder op het eigen naakte bestaan was teruggeworpen, waren er altijd mensen die er beter op werden, pest, dood, hongersnood en vrieskoude ten spijt. Jacob Thonisz Scherpenis was er zo een. Jacob Thonis was „vettewarrier" in Colijnsplaat, dreef een winkel, waarin hij smeer, oliën, vet ten, kaarsen en dergelijke verkocht en had voor drie jaar de molen van Cats ge pacht. Waarschijnlijk zullen voor die molen wel dezelfde regels gegolden hebben als voor die van Colijnsplaat en die van St.-Maartensdijk, want St- Maartensdijk was het administratief centrum geweest van alle bedijkings werkzaamheden. St.-Maartensdijk, waar de latere rentmeester Beooster- schelde en rooms gebleven baljuw Lie ven Werckendet huisde, de baljuw, door wiens toedoen de eerste schout van Colijnsplaat, Hans Moens, tegen een pensioen van tweehonderd guldens per jaar werd weggekocht om plaats te maken voor zijn broer, de dijkgraaf Ma- rinus Werckendet. En naast schout en dijkgraaf werd Marinus later tot rent meester van de Graaf benoemd, zodat hij in één persoon verenigde het ambt van dijkgraaf, schout en rentmeester, een lucratieve zaak. Maar lucratief of niet, Marinus hield het eiland geduren de die verschrikkelijke pestepidemie van 1 605 voor gezien en vluchtte weg naar elders. Zodat nog jaren later, nadat Marinus door Maria van Nassau van zijn taak was ontheven, achterstallige pachten en chijnsen moesten worden opgespoord. Wanorde overal: administratief en be stuurlijk en dan de pest, de vrieskoude

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1984 | | pagina 5